Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1187]
| |
priester der holl. zending, zijn hoogere aan het collegie te Keulen. In 1647 werd hij naar Poeldijk gezonden, met last ook de omliggende gemeenten te bedienen, hij was aldus de eerste pastoor van het Westland na de Reformatie. Zonder middelen moest hij zijn intrek nemen in een schuur, die als woon- en bedehuis dienst deed. Spoedig kwamen wegens zijn werkzaamheid de predikanten van Delfland tegen hem in het geweer en richtten tot de Staten een verzoekschrift, om hem het verder verblijf te ontzeggen. Dit had geen gevolg. De pastoor moest alleen ƒ 300 aan recognitiegeld betalen. Hij was bevriend met de weduwe van Willem II en met haar zoon Willem III, die op het huis te Honselersdijk verbleven; dit zal meegewerkt hebben, om hem verder met rust te laten. Hij was een trouw en onvermoeid herder zijner parochie, maar schijnt tevens ook de practische kant van het leven benut te hebben; de tijd, die zijn geestelijke bediening hem overliet besteedde hij aan den tuinbouw. Vooral hield hij zich bezig met het kweeken van den wijngaard, dien hij gevonden had in de kloostertuinen. Alle zorg wendde hij aan, de heerlijke vruchten te kweeken, die op het huis te Honselersdijk gretig aftrek vonden. Maar, wat van meer belang is, hij is daardoor de grondlegger geworden van den tegenwoordigen bloei van het Westland. Hij moedigde zijn parochianen aan, deze cultuur ter hand te nemen en stelde zijn ervaring ter beschikking, om hen te helpen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat zich in 1929 een comité gevormd heeft, om den pastoor een standbeeld op te richten op de plaats zelf, waar hij den grondslag legde voor de welvaart van een geheele streek. In 1670 werd zijn neef Cornelius Verburgh, die hem tot dan toe als kapelaan had terzijde gestaan, benoemd tot pastoor te Wateringen; een opvolger schijnt hij vooreerst niet gehad te hebben, maar in 1687 ontstonden er moeilijkheden tusschen den zeventigjarigen pastoor en den Vicarius Apostolicus, omdat deze weigerde hem een kapelaan te zenden met recht van opvolging, die zijn werk in denzelfden geest zou voortzetten; de Vicarius wenschte hem iemand te zenden van een strengere richting. Hiertegen verzetten zich pastoor en Gemeente. De Vic. Apost. Codde zette echter door en zond achtereenvolgens twee kapelaans, die echter beiden tot het Jansenisme vervielen. Toen Codde door Rome was geschorst, benoemde de nieuwe Vic. Apost. de Cock den arnhemschen kapelaan Bijleveldt tot pastoor van het Westland; den 5en Nov. 1703 deed Verburgh als zoodanig afstand, maar de Staten van Holland erkenden het gezag aan den Vic. Apost. niet; Bijleveldt kon dus niet als pastoor optreden en de 86-jarige grijsaard moest in functie blijven; toch schijnt Bijleveldt, na een korte afwezigheid, als kapelaan geduld te zijn. Verburgh overleed op zijn geboortedag, het feest der Onnoozele Kinderen in den ouderdom van 90 jaren, als oudste aller priesters der Hollandsche Zending. Kleijntjens |
|