waarmee hij zich het meest verwant voelde, kan men het volgende zeggen. Rembrandt heeft twee etsplaten van Seghers in zijn bezit gehad. R. nl. heeft een etsplaat, waaraan S. vroeger begonnen was na diens dood veranderd en gedateerd (1643), het is de etsplaat met de drie boomen van R.; de 2de etsplaat, die R. van S. heeft bezeten is die, waarop R. zijn vlucht naar Egypte etste en die, toen zij in het bezit van S. was, Tobias en de engel voorstelde naar een ets v.H. Goudt n. het schilderij v. Ad. Elsheimer (van de vlucht naar Egypte, zoowel als van Tobias en den engel bestaan afdrukken). Ook bezat Rembrandt, volgens den inventaris van 1656, 6 groote stukken van Seghers, schilderijen dus; tevens kunnen wij een zekere overeenkomst vaststellen tusschen het schilderwerk van R. tusschen de jaren 1636 en 1640 en S.'s werk. Ook tusschen S. en andere schilders is verband te vinden. Zoo kwamen na S.'s dood een 9-tal platen van hem in het bezit van A. Waterloo, die er veel in veranderde, vóór den afdruk. S. moet ook werk van 16de eeuwsche Duitschers gekend hebben nl. van Baldung Grün, naar wien hij zijn ‘beweening’ etste, en van Altdorfer landschappen in diens eigenaardige manier. S. etste ook verder nog naar werk van anderen, n.l, naar ‘de schoenmaker’ door J.G. van Vliet, en naar een italiaansch brons: een steigerend paard. Ook bezaten de schilders Jan v.d. Capelle en Jac. Marell werk van Seghers en de omstr. 1640 overleden amsterdamsche kunsthandelaar Joh. de Renialme bezat in 1640 36 schilderijen van S., waarschijnlijk uit diens nalatenschap.
Men heeft in den laatsten tijd getracht S.'s werk chronologisch te ordenen; wij kennen een 60-tal etsen van hem, waarvan circa 170 afdrukken bestaan; van die 60 etsen zijn het grootste deel landschappen, verder een zee, een schelp, een paard, boeken, de beweening naar Bald. Grün. Van deze werken worden tot de vroege gerekend: de kapel, de bergruïne, de boschweg, de romantische landschappen; uit iets latere jaren zouden dan zijn: de rustige landschappen, het gezicht op Rhenen, de Noorderkerk (gebouwd tusschen 1623 en 1626), de groote boom; aan het einde van deze periode volgt dan de groep van landschappen met spitse rotsen, het zijn de zoogen. alpenlandschappen. De hierboven aangegeven ontwikkeling is gevolgd naar de manier, waarop hij ruïnes weergeeft, nl. eerst staat de ruïne zeer op den voorgrond, dan is er op den voorgrond een kromming van den weg; daarna vindt men de ruïne op het tweede plan; S. heeft een voorliefde voor kreupelbosch, duidelijk zijn de steenen van een gebouw en het verweeren van de oude steenen te zien. Dit minitieus weergeven van den steen toont hoe langzaam S.'s geest werkte als hij zoo iets onder handen nam, en zoo probeerde hij op tal van manieren, door telkens weer opnieuw te beginnen, tot het doel te geraken, dat hij zich gesteld had. Etsen van S. bevinden zich in Amsterdam (Rijks Prentenkabinet), waar de meeste zijn, in het Britsch Museum te Londen, in het Prentenkabinet te Dresden, en in de vroegere verzameling van Friedr. August II aldaar, in het Prentenkabinet te Berlijn, in de Albertina te Weenen; ook bezit de hollandsche verzamelaar J. de Bruyn te Spiez een ets van Herc. Seghers.
Wat betreft de schilderijen van S.; zijn compositie staat, evenals die van Avercamp, streng tegenover den idealen barokken geest van dien tijd. Terwijl S. en Avercamp een indeeling hebben van een horizontaal smal donker en een horizontaal breed licht deel, is bij de meeste schilders een diagonale indeeling in gebruik, bestaande