[Schinnen, Godfried heer van]
SCHINNEN (Godfried heer van), in oorkonden vermeld 1218-86, zoon van den voorgaande. Hij was gehuwd met Helwigis, dochter van Arnold heer van Steijn. Hij schijnt ook (volgens Habets) heer te zijn geweest van Wijnandsrade en van het dorp Vijle bij Hoci. In 1234 keurde hij als bezitter de overdracht goed dir tiende te Vijle aan Fastri de Henrioourt, die deze schonk aan de abdij Val-Benoît. Ook stemde hij 24 Juni 1268 toe in den verkoop van het leen Montfort of Movert te Bingelrade, door zijn vader. Maar kort daarna betwistte hij de geldigheid van dezen verkoop, omdat deze af stand niet had plaats gehad in handen van den leenheer Dirk heer van Valkenburg. Diens zoon en opvolger Walram liet in 1273 het geschil uitmaken in de kerk te Heerlen. Godfried had in 1286 een twist met Godfried heer van Spaubeek over het vergevingsrecht dir kerk van Schinnen. Gerard, voogd van Keulen, slechtte 24 Juni van dst jaar dit geschil op de volgende wijze: Godfried van Schinnen zou de 1ste collatie, die van Spaubeek de 2de en vervolgens beide heeren en hun erfgenamen dezelve gemeenschappelijk verrichten. Als getuige verschijnt Engelbert van Schinnen, kanunnik van St. Gereon te Keulen.
Zijn zoon Hendrik volgt.
Zie: bronnen bij het voorgaande art.
Verzijl