dat hij in veete en strijd gewikkeld was. Omstreeks 1437 verklaarde Hendrik van Mubesberg aan den drost Hendrik van Gronsveld, dat hij zich in zijn strijd met de stad Aken naar de raadgevingen van jonker Willem van Schaesberg en Werner van Gronsveld richten zou en daarbij ook blijven. Omstreeks 1445 kwam Willem zelf in strijd met de stad Aken en zond haar een veetebrief. Den 8. Nov. 1445 verklaarde Jacob Huyfnase, echtgenoot van Else van Reitersbeeck, natuurlijke dochter van Gerard van Retersbeeck gen. Kaldenborn, met betrekking op de aanspraken, die zijn echtgenoote op de nalatenschap harer met Johan van Ubachsberg gehuwde zuster Catharina had, zich voor bevredigd. De stad Aken had bij haar veete met Willem van Schaesberg aan Catharina's bezittingen schade berokkend. Hieruit is wel te zien, dat Johan van Ubachsberg met Willem van Schaesberg gemeene zaak had gemaakt. In 1442 (18 Nov.) is Willem Scaetsberg (als leenman van Valkenburg) medebezegelaar eener oorkonde van ridder Reinier van den Bergh, waarin deze den halven hof te Materberch aan Olivier van Lijebermen overdroeg en in 1442 (Dec.) bezegelde hij op Zondag na St. Luciadag (18 Dec.) de beleeningsoorkonde van Jan Werst met Douvengoed te Brunssum. In 1448 bezegelde hij als leenman van den leenhof Wickerade de leenverheffing van het huis Keverberg. Het laatst wordt hij vermeld in 1449 als getuige bij de beleening van Johan Cappe of Tappe met den hof Overstrijthagen.
Zie: Ernst Tode, Chronik der Retersbeck-Schaesberg (Görlitz 1918), 33-36; Egidius Slanghen, Het markgraafschap Hoensbroeck (Maastricht 1859), 261; Jos. Habets, Geschiedenis van het Leenhof en de Leenen van Valkenburg, 267, 412, 455; Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XXI (1884), 417, XXII (1885), 123, 174.
Verzijl