nieuwde den leeneed 9 Dec. 1740. Den 14. Nov. 1733 werd hij met de heerlijkheid Schaesberg en den hof de Kaekert onder Schaesberg beleend, welke hij met zijn broeder Johan Frederik Bernard, domheer te Paderborn, uit de nalatenschap van den afgestorven Frederik Sigismond Theodoor graaf van Schaesberg had bekomen. Evenals zijn vader trad hij in staatsdienst; werd in 1724 tot kamerheer- en gulik-bergschen hofraad benoemd en 3 Mei 1725 tot geheimraad; 8 Maart 1730 werd hij vice-president van het hofgericht te Düsseldorf en in 1731 in plaats van zijn overleden zwager, den graaf van Goltstein, tot kanselier van Gulik en Berg en tegelijkertijd tot keurpaltsschen geheimraad benoemd. Den 15. Mei 1764 maakte hij met zijn echtgenoote zijn testament te Düsseldorf; zij kozen hun laatste rustplaats in de Kruisheerenkerk te Brüggen. Uit hun huwelijk werden zes kinderen geboren: Maria Theodora, geb. 5
Nov. 1724, abdis van het sticht St. Maria in Capitolio te Keulen, overl. 17 Maart 1784; Karel Frans Maximiliaan Antoon, geb. 27 Mei 1732, overl. te Paderborn 25 Jan. 1800, kanunnik te Paderborn sedert 25 Jan. 1753 en te Munster 9 Jan. 1760, aartsdiaken te Stadtlohn 8 Mei 1784; Frans Ferdinand Joseph, kanunnik te Munster, geb. te Düsseldorf 8 Jan. 1733, overl. aldaar 31 Aug. 1759; Joseph Frans Antoon Arnold (die volgt) en August Joseph Maria Karel Antoon (die voorgaat).
Zie: Ernst Tode, Chronik der Retersbeck-Schaesberg (Görlitz 1918), 104-141, 162-166; Louis baron de Crassier, Succession généalogique des seigneurs de Lichtenberg lez Maestricht in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XXXII (1895), 254-255; Publ. als voren XXI (1884), 337, XXII (1885), 153; Leopold Henrichs und Johann Finken Geschichte der Herrlichkeit Leuth, 91; F.W. Lohmann, Geschichte der Stadt Viersen, 37.
Verzijl