[Sautijn, Gillis]
SAUTIJN (Gillis), gedoopt te Amsterdam 11 Sept. 1635, overl. aldaar 24 Febr. 1689, zoon van den voornamen koopman Samuël Sautijn (1593-1672) en Maria van der Straten, kleinzoon van den lakenbereider Gillis Sautijn (overl. 1607), die na den val van Antwerpen, waar hij wijkmeester was geweest en het verdrag der overgave aan Parma mede onderteekend had, zich te Amsterdam had gevestigd. Hij huwde 20 Jan. 1671 Elisabeth van Thilt (1651-1713), een dochter van den haarlemschen burgemeester Mr. Johan van Thilt en Maria Reynst. Hij was ‘Straetse handelaer’, d.w.z. koopman op Italië en de Levant, en tevens, in compagnie met zijn broeder Mr. Willem (1639-86) buskruitfabrikant. Terwijl de oom zijner vrouw, Mr. Lambert Reynst, op 10 Sept. 1672 door den stadhouder Willem III bij de buitengewone regeeringsverandering uit de amsterdamsche vroedschap werd verwijderd, was hij een der tien nieuwe raden die door den stadhouder werden benoemd. In 1673, en daarna nog vier malen, was hij lid der Schepenbank, en voorts vervulde hij verschillende commissariaten. Ook was hij directeur der Sociëteit van Suriname en sinds 1681 kapitein der burgerij. Als lid der vroedschap stond hij niet aan de zijde van Valckenier. Hij behoorde tot het zestal commissarissen, dat, overeenkomstig de bepalingen van den vrede van Westminster, in Juli 1674 door de Staten-Generaal naar Engeland werd afgevaardigd, om te onderhandelen over het sluiten van een Traktaat van Marine, dat dan ook den 1sten December 1674 te Londen werd onderteekend. Hij liet drie zonen na: Jan, die volgt, Samuël (1684-1738), drost van Culemborg, en Gillis (1686-1722), die beiden kinderloos overleden.
Zie: Elias, De Vroedschap van Amst. Naar aanteekeningen van J.C. Breen.
Kossmann