[Sassen, Mr. Jan Hendrik]
SASSEN (Mr. Jan Hendrik), geb. te 's Hertogenbosch 27 Mei 1786, overl. aldaar 5 Mei 1830, was de zoon van Jacobus Sassen en Maria Johanna Hermans. Hij werd 19 Sept. 1803 te Leiden als student ingeschreven en promoveerde aldaar in de rechten 25 Oct. 1806 op een dissertatie De contractu nuptiale.
Op 29 Juli 1808 werd hij voorloopig pensionaris en 10 Nov. d.a.v. secretaris der stad 's Hertogenbosch. De landdrost van Brabant de la Court droeg hem in 1809 op, een rapport over de geschillen tusschen de Protestanten en de Roomsch-Katholieken in dat departement op te stellen; hij voldeed daaraan kort daarna.
In 1810 werd hij griffier van het vredegerecht te Boxtel en in 1811 hetzelfde te 's Hertogenbosch. Eindelijk werd hij 3 Mei 1813 benoemd tot griffier van de rechtbank aldaar.
Als aanhanger van het Oranjehuis werd hij 18 Dec. 1813 door de fransche overheid gearresteerd en men wilde hem als gijzelaar naar Parijs voeren, maar hij wist onderweg te ontsnappen en meldde zich 26 Jan. 1814, toen het fransche leger 's Hertogenbosch verliet, weder aldaar aan. Hij werd nu benoemd tot secretaris der 24 Jan. te voren benoemde commissarissen voor de overneming van de gemeenten, die voor 1795 de Landen van Overmaze hadden uitgemaakt. Hij ging daarvoor te Roermond, en na de ontruiming door het fransche garnizoen van Maastricht, welke 5 Mei 1814 plaats had, aldaar wonen. Nadat de pruisische troepen uit deze landen vertrokken waren en 15 Sept. 1815 gouverneurs der provinciën Luik en Limburg benoemd waren, werden bovenbedoelde gemeenten door de commissie aan die gouverneurs overgegeven, en vertrok Sassen naar 's Hertogenbosch, waar hij zich als advocaat vestigde en vrij spoedig een zeer drukke praktijk Kreeg.
Hij werd 2 Dec. 1815 tot lid der Staten van Noord-Brabant voor de stad 's Hertogenbosch benoemd en verder geregeld herkozen. Op 14 Juli 1818 kozen hem zijn medeleden tot lid van Gedeputeerde staten. Op 23 Mei 1819 werd hij benoemd tot advocaat van den waterstaat en de publieke werken. Genoemde betrekkingen bleef hij waarnemen tot zijn overlijden.
Hij trad omstreeks 1820 in twee brochures, geschreven namens vele Roomsch-Katholieken in Noord-Brabant, op tegen van Hogendorp (dl. II, kol. 587), die hen van onverdraagzaamheid beschuldigd had. Hij deed zich hier als een tegenstander van de regeering kennen. Later, b.v. in de Statenvergadering van 6 Juli 1826 en in die van Juli 1829, was hij op de hand der regeering. Dat hij gewonnen zou zijn door het uitzicht op een lidmaatschap van den Hoogen raad (bedoeld zal zijn het Hoog gerechtshof te 's Gravenhage), kan niet waar zijn. Als iemand zoo iets beloofd wordt, stelt men de vervulling der belofte niet 4 jaren uit.
Hij huwde Henriëtta Franciska van der Monde, geb. 3 Mrt. 1764, overl. 3 Mei 1856, bij wie hij 10 kinderen had.