philosophicum te Leuven en tot verbod aan Nederlanders om in het buitenland te studeeren. Vooral daar twee zijner zonen te St. Acheul in Frankrijk op studie waren, was laatstgenoemd besluit hem onaangenaam. Hij noemde de besluiten ongrondwettig, omdat zij de vrijheid der roomsche kerk aanrandden en omdat zij inbreuk op de vaderlijke macht maakten. Zeer schoon is hetgeen hij zegt omtrent de voorvaderen des Konings, die apostelen en helden der burgerlijke en godsdienstige vrijheid waren. Niettegenstaande zijn oppositie mocht de Koning hem gaarne lijden, drie dagen na deze rede dineerde hij bij Z.M.
Op 22 Dec. 1826 verklaarde hij, dat een concordaat, waartoe de pogingen van den liberaal-katholiek Goubau d'Hovorst (dl. VIII, kol. 626) en den protestant Reinhold mislukt waren en waartoe nu de Celles (dl. VII, kol. 290) was afgevaardigd, onmogelijk was zoolang het genoemde collegium bestond. Werkelijk ging het te niet, zoodat dit officieel 31 Dec. 1829 werd opgeheven. Het concordaat, dat 17 Aug. 1827 gesloten werd, is in Noord-Nederland nimmer ingevoerd.
Van Sasse vereenigde zich in dezen tijd dikwijls met de Zuid- tegen de Noord-Nederlanders. Zoo stemde hij als eenig Noord-Nederlander op 2 Febr. 1827 tegen de schutterijwet en 3 Dec. 1828 voor het voorstel van de Brouckere om de wetten tot beteugeling van de vrijheid van drukpers in te trekken.
Op 19 Dec. 1828 hield hij bij gelegenheid van de behandeling der begrooting weder een heftige rede tegen de regeering over de verdrukking der Roomschen. Juist door die heftigheid werden noordelijke leden overgehaald voor te stemmen, zoodat de begrooting met 53 tegen 51 stemmen werd aangenomen.
In dezen tijd kwam in België het verbond (door Willem I monsterverbond genoemd) tusschen de liberalen en ultramontanen op; 1829 is het jaar van de adressen aan de regeering. Ook in Noord-Brabant werd gerequestreerd, maar daar was het meer de vrijheid van drukpers, in België vooral de vrijheid van onderwijs en de invoering van het concordaat, die gevraagd werden.
Op 27 Febr. 1829 hield van Sasse een rede om aan te dringen op het aan de regeering overleggen van de vele bij de volksvertegenwoordiging ingekomen petities. Dit werd op 5 Mrt. d.a.v. met 55 tegen 41 stemmen aangenomen, maar de Eerste Kamer stemde deze verzending af, zoodat zij officieel niet bij de regeering inkwamen.
Het gevolg was evenwel, dat de wet van 16 Mei 1829 meer vrijheid van drukpers gaf.
Toen hij tegen Oct. 1829 als kamerlid periodiek aftrad, waren de noordbrabantsche Statenleden in twee nagenoeg gelijke kampen verdeeld. De voorstanders der regeering wilden van Sasse, haar tegenstanders wilden den ook aftredenden Verheyens doen vallen. Op 10 Juli werd van Sasse met 22 stemmen tegen 20 op zijn tegencandidaat herkozen.
Op 19 Dec. 1829 stemde hij tegen de tien-, zoowel als tegen de eenjarige begrooting; zij werden evenwel beide aangenomen, de laatste met slechts 54 tegen 53 stemmen.
Op 21 Mei 1830 stemde hij tegen het wetsvoorstel op de drukpers (tot beteugeling van hoon en laster), waarover toen de stemmen staakten (52 tegen 52), maar toen de regeering een nieuwe wet, waarin eenige verzachting (een straf op het stoken van onrust en oneenigheid onder de burgers was nu weggelaten) was aangebracht, indiende, werd zij met 93 tegen 12 stemmen aangenomen. Ook nu stemde hij tegen.
Toen de belgische opstand 25 Aug. 1830 uitbrak,