[Sandberg, jhr. Mr. Johannes Albertus]
SANDBERG (jhr. Mr. Johannes Albertus), geb. te Zwolle 27 Mei 1798, overl. aldaar 3 Apr. 1883, was de tweede zoon van jhr. A. Sandberg, die voorgaat en R.J. Schrassert. Hij studeerde te Utrecht, waar hij 12 Sept. 1816 werd ingeschreven, en verwierf het diploma van meester in de rechten 6 Mrt. 1821 op een dissertatie De causa in conventionibus. Hij werd advocaat te Zwolle, en reeds 1 Juni 1822 werd hij door den raad dier stad tot lid der Provinciale staten van Overijsel gekozen. Op 9 Juli 1829 kozen dezen hem ter vervanging van zijn vader tol lid van Gedeputeerde staten. Iets, dat in die tijden weinig voorkwam, was zijn niet-herkiezing door den raad als lid der Provinciale staten op 1 Juni 1845, terwijl een herkiezing hem welkom geweest was. Hij werd vervangen door den intrigant Mr. I.A. van Royen (dl. III, kol. 1103). Sandberg's zwager, de burgemeester van Kampen, jhr. Mr. H.A. Wttewaall van Stoetwegen, verzocht denzelfden dag aan den Koning ontslag als lid der Staten en dit werd hem op 4 Juni verleend. Door zijn invloed werd Sandberg in zijn plaats op 9 Juni 1845 tot lid voor Kampen gekozen en in Juli werd hij als gewoonlijk door de Staten opnieuw tot Gedeputeerde gekozen.
Na de herziening der kieswet, toen de leden direct door de kiezers, en wel een meer uitgebreid kiezerskorps gekozen werd, werd Sandberg op 3 Sept. 1850 in het district Kampen gekozen, terwijl hij in het district Zwolle in herstemming kwam. Daar hij de benoeming voor Kampen aannam, werd te Zwolle een nieuwe verkiezing gehouden. Nadat in Nov. 1852 de districtsverdeeling geheel gewijzigd was, werd hij 10 Mei 1853 in het district Steenwijk herkozen en hij bleef daarvoor nog lange jaren zitting houden. Ook werd hij steeds herkozen als lid van Gedeputeerde staten.
In 1872 vierde hij het 50-jarig lidmaatschap der Provinciale, in 1879 dat der Gedeputeerde staten. Hem werd bij de eerste gelegenheid de titel baron aangeboden, die door hem geweigerd werd.
Hoewel in het college van Gedeputeerden Cornelissen en Junius van Hemert bekwamer waren, was Sandberg daar toch ook een goede kracht.
Als bewijs van zijn conscientieuze plichtsopvatting kan dienen, dat toen omstr. 1870 de gemeentelijke inkomstenbelasting te Zwolle werd inge-