[Saftleven, Cornelis]
SAFTLEVEN (Cornelis), schilder en etser, is geb. te Gorcum omstreeks 1608 en overl. aldaar 4 Juni 1681. In 1634 schilderde hij met zijn broeder Herman het familiestuk voor God. van Reede van Nederhorst te Utrecht. Van 1648 tot 1674 woonde hij te Rotterdam en was in 1667 in het bestuur van het schildersgilde aldaar. In 1648 huwde hij de wed. Catharine Dirksz. van der Heyde, zij stierf in 1654. Hij sloot een tweede huwelijk met Elis. van den Avondt. In Rubens' nalatenschap waren een 8-tal schilderijen van hem, vier waar Rubens de stoffage in had geschilderd, zoodat men vermoedt dat S. te Antwerpen heeft gewerkt; ook kent men schilderijen van hem met stoffage door Dav. Teniers. Lud. de Jongh was zijn leerling.
C. Saftleven maakte vooral interieurs van boerderijen, keukens, kaartspelende soldaten; alles met veel stilleven er bij, en alle voorstellingen welke van Teniers uitgingen; verder schilderde hij ook landschappen met bijhelsche voorstellingen als de vlucht naar Egypte, en een enkele satyrische voorstelling, waarin de personen weergegeven worden door dieren. Zijn schilderijen munten uit door hun buitengewone lichtkracht, men treft ze vooral in de duitsche musea aan.
Zijn meeste teekeningen, door hun teekenwijze duidelijk te herkennen als zijn werk, geven figuren weer, ook dieren teekende hij. Het zijn dikwijls aquarellen, maar vooral zijn zwartkrijtteekeningen zijn karakteristiek voor hem. Men vindt zijn teekeningen in de meeste Prentenkabinetten, bijv. zijn er een 20-tal in Rotterdam, Mus. Boymans.
Zijn etsen geven weer: een 12-tal figuren, de 5 zinnen, een 12-tal dieren; misschien is ook van hem een herder met kudde, een olifant, beide ook wel aan zijn broeder toegeschreven.
Naar zijn werk graveerden o.a.: Marinus, Bartsch, J.J. Bylaert, J.J. van Mansfeld.
Een vermoedelijk zelfportret bevindt zich in het Louvre; zijn door A. van Dijck geschilderd portret was bij sir Thomas Lawrence in Londen en is gegraveerd door L. Vorsterman.
Zie: J.Ph. van der Kellen, Le peintregraveur hollandais et flamand (Utrecht 1866), 204,