S.
[Sabrier, Johannes]
SABRIER (Johannes) was waterstaatsbeambte van het hooghcemraadschap Rijnland en woonde als zoodanig op het huis Zwanenburg te Halfweg (thans gemeente Haarlemmerliede), toen hij 15 Febr. 1788 benoemd werd tot fabriek-landmeter, d.i. dezelfde betrekking als thans ingenieur, in dienst van het hoogheemraadschap Delfland, ter standplaats Delft. Hij heeft daar verschillende plannen tot strandverbetering onderzocht, eenige dammen op het strand tusschen ter Heide en de Maas aangelegd en verder de gewone werkzaamheden tot onderhoud en verbetering der uitwatering, duinbeplanting, toezicht op lagere besturen enz. verricht.
Van Febr. tot Mei 1793 was hij door dijkgraaf en hoogheemraden van de Hondsbossche in Noord-Holland in een commissie betreffende de zeeweringen van dat hoogheemraadschap werkzaam. Op 5 Mrt 1795 inspecteerde hij op verzoek namens de Staten van Holland de dijken der landen van Heusden en Altena en bracht hij daarover verslag uit. Op 3 Sept. 1795 assisteerde hij bij een aanbesteding vanwege de Hondsbossche.
Toen het agentschap (ministerie) voor de inwendige politie en het toezicht op de dijken, wegen en wateren was opgericht, werd Sabrier zeer spoedig daarna als deskundig ambtenaar aan dat agentschap verbonden, want hem werd op zijn verzoek op 7 Juni 1798 eervol ontslag als fabrieklandmeter verleend. Bij het besluit van ontslag werd door dijkgraaf en hoogheemraden hun leedwezen uitgesproken, dat zij een zoo kundig man zouden missen en hem dank betuigd voor de bewezen diensten. In welke betrekking hij bij de Bataafsche Republiek is aangesteld, is onbekend, maar wel is bekend, dat hij bij decreet van het Uitvoerend bewind van 26 Juli 1800 benoemd werd tot een der 15 commissarissen-inspecteurs van den waterstaat. Een hunner, Brunings (dl. I, kol. 498) werd eerste commissaris-inspecteur en was de chef der overigen. Sabrier werd met S. Stapert aangewezen voor de departementen Eems en Oude IJsel, bestaande uit de noordelijke provinciën met het noordelijk deel van de Veluwe. Hem werd Zwolle als standplaats aangewezen.
Hij werd bij besluit van het Staatsbewind van 14 Oct. 1803 met ingang van 1 Nov. d.a.v. buiten dienst gesteld, maar werd eenigen tijd op andere wijze geëmployeerd, totdat hij in Jan. 1805 van rijkswege aangewezen werd als inspecteur-ingenieur van het toen opgerichte heemraadschap de Mark en Dintel, ter standplaats Dinteloord. De bedoeling van deze plaatsing en oprichting was de afsluiting van de Dintel, waardoor de dijken langs Mark en