monsz ziek en leed hij aan vlagen van krankzinnigheid. Zijn gezin moest in dien tijd door de kerk worden ondersteund. Toen zijn toestand een verblijf te zijnen huize niet langer gedoogde, werd hij naar zijn geboortestad Haarlem getransporteerd en daar in het Aalmoezenierswerkhuis ondergebracht. De kosten hiervoor, ten bedrage van ƒ 120 per jaar, zouden
gedeeltelijk door de Doopsgezinde gemeente, gedeeltelijk door zijn vrienden worden betaald. Ongeveer tien dagen na zijn aankomst te Haarlem, stierf hij evenwel; den 16. Nov. 1681 werd hij op het St. Annakerkhof aldaar (waar de onvermogenden werden begraven) ter aarde besteld.
Zijn weduwe woonde na zijn dood op de Lauriergracht te Amsterdam en liet op 30 Jan. 1682 haar vier kinderen, Salomon, Marijken, Jacob en Pieter, in de Gereformeerde kerk (Westerkerk) aldaar doopen.
Jacob Salomonsz van R. wordt beschouwd als een leerling van zijn vader Salomon en daarna van zijn neet Jacob Izaäcsz van R.; zijn werk sluit althans aanvankelijk nauw bij dat van zijn vader aan, terwijl hij later ook de watervallen van zijn grooten neef tot voorbeeld neemt. Hij blijft echter ver achter bij beiden; zijn kleuren zijn veel harder, terwijl hij ook in zijn uitvoering veel droger is. Zijn schilderijen zijn gedateerd van 1651 tot 1669. Zijn belangrijkste werk is een Boschpartij in het Museum Boymans te Rotterdam (1665), gesigneerd JvR ineengestrengeld. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit van hem een landschap uit de omstreken van Haarlem (als voren gedateerd en gesigneerd). Andere stukken van zijn hand vindt men in de musea te Bordeaux (drie stuks, waarvan één gedateerd 1669), Brunswijk, Kassel, Koblenz, Kopenhagen, München enz. De nos. 240, 291, 608, 609 en 1038 in Hofstede de Groot's catalogus der werken van Jacob Izaäcsz van R. (Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Holl. Maler IV) schrijft Simon toe aan Jacob Salomonsz van R.
Zie: Emile Michel, Jacob van Ruysdael et les paysagistes de l'école de Harlem (1890), 24, 25; Wurzbach, Künstlerlexikon i.v.; Simon, Jacob van Ruysdael, 73-76, 80; verder de bronnen bij de andere art. van Ruysdael opgegeven.
Wijnman