[Reen, Ludovicus Johannes van]
REEN (Ludovicus Johannes van), van Rehen, van Rheen, Oratoriaan, geb. te Sneek, overleed als pastoor te Lottum, gemeente Grubbenvorst, bij Venlo, in 1682. Zijn moeder Maycke Hoytema was een zeer godsdienstige vrouw. Ludovicus was de oudste van vijf kinderen. Van zijn twee broeders trad Bartholomeus in de orde der Karmelieten, Hector in de Sociëteit van Jesus, hijzelf in de Congregatie van het Oratorie in België. Na acht jaren ongeveer werd hij gezonden naar de missie in Friesland, waar hij drie maanden in zijn geboortestad de Katholieken bijstond. Om onderlinge moeilijkheden te vermijden verliet hij Sneek en zorgde voor de Katholieken in de omstreken van Makkum, 1640. Waarschijnlijk uit Friesland verbannen, stond hij als kapelaan den bekenden pastoor Chr. Vermeulen (dl. III, kol. 1295, en De Katholiek dl. 93, 194-196) bij in de zielzorg te Stompwijk, Zoetermeer, Zoeterwoude, enz. Evenals zijn pastoor moest hij om zijn ijver voor de hem toevertrouwde kudde veel vervolging verduren. Een Protestant van Stompwijk diende een aanklacht in bij het Hof van Holland 28 Juni 1654 (Bijdr. bisd. Haarlem XXXVII, 146-148); 21 Aug. 1655 werd Lud. Reen met zijn pastoor C. Vermeulen en Cor. Lelievelt, pastoor in Nootdorp, uit Holland verbannen, omdat zij eenigen tot de katholieke kerk hadden teruggebracht. Daarna vond Reen een toevlucht in het Zuiden. Hij werd benoemd tot pastoor te Lottum, bisdom Roermond. Hij reisde naar zijn geboortestad om een huis of akker te verkoopen, noodig ter bestrijding der kosten om zich in het roermondsche te vestigen. Hij had reeds meer dan 1500 gulden bijeen, toen hij 's nachts door gerechtsdienaars overvallen werd in het huis van den pastoor van Leeuwarden en 500 gulden boete moest betalen wilde hij zijn vrijheid terug krijgen.
In de biografie van C. Vermeulen wordt van Reen ten onrechte v. Rhijn genoemd (Bijdr. bisdom Haarlem XXVII).
Zie: Chronicon Oratorii D.N.J. apud Belgas (Insul. 1740), 47, 59; Batavia sacra, 279; Archief aartsb. Utrecht IV, 94, 105, XI, 92; van Borssum Waalkes, Andreae Tiarae Annotationes, 9, 16, 17; J. Habets, Gesch. bisdom Roermond III, 222.
Fruytier