hij met ingang van 26 Jan. 1831 benoemd tot gouverneur van Overijsel. Hij ontving tegelijk ontslag als lid van Gedeputeerden en van de riviercommissie.
In Overijsel was hij bijzonder op zijn plaats en in zijn bijna 10-jarig beheer heeft hij zeer veel in het belang dezer provincie gedaan. Hij is de man, die den belgischen fabrikant de Maere uit St. Nikolaas en den Engelschman Ainsworth overtuigd heeft, dat Twente een uitstekende streek voor textielnijverheid is, en deze streek heeft haar groote ontwikkeling eigenlijk aan hem te danken.
Hij had tal van plannen voor aanleg van kanalen en spoorwegen in deze provincie, en heeft den stoot gegeven tot de oprichting der Overijselsche Kanaalmaatschappij, die de kanalen van Zwolle naar Almelo met zijtakken naar de Vecht bij Ane en naar den IJsel bij Deventer heeft aangelegd. Ook de verbetering en doortrekking van de Dedemsvaart is voor een groot deel aan zijn energie te danken.
Hij kocht in 1832 de buitenplaats IJsselvliet in de gemeente Zwollerkerspel, en gaf zijn buitenplaats Ahnem onder Wijhe eenige jaren later aan zijn broeder Jan Derk v.R.v. Ahnem (zie boven) over.
Het werd zonderling gevonden, dat een der laatste daden van koning Willem I was, van Rechteren bij besluit van 15 Sept. 1840 met ingang van 25 d.a.v. te benoemen tot gouverneur van Friesland, terwijl bij hetzelfde besluit zijn broeder, de gouverneur van Drente, hem opvolgde met ingang van 15 Oct. Van Rechteren werd tegelijk benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst. Hij wilde, ten einde zijn broeder niet onaangenaam te zijn, geen moeite doen om gouverneur van Overijsel te blijven, maar verzocht intrekking van het besluit voor zoover betrof zijn benoeming tot gouverneur van Friesland. Dit geschiedde bij K.B. van 12 Oct. 1840.
De Staten van Overijsel verkozen hem 3 Febr. 1841 tot lid van de Tweede Kamer. Hier sloot hij zich aan bij de liberale partij, die zich sedert 1837 aan het vormen was en die sedert Oct. 1844 de leiding van Thorbecke had. Van Rechteren was een van de 9 mannen, die 10 Dec. 1844 onder de aanvoering van Thorbecke een voorstel tot grondwetsherziening indienden. Dit voorstel is niet in behandeling gekomen.
Van Rechteren was in de Kamer specialiteit op financieel gebied. Ware hem een langer leven gegund geweest, hij zou zeker nog een belangrijke rol gespeeld hebben.
Hij werd 25 Apr. 1842 lid eener Staatscommissie tot het doen van voorstellen aan de regeering betrekkelijk de pensionneering der ambtenaren. De wet van 9 Mei 1846 was van haar voorstellen het gevolg. Op 1 Aug. 1842 werd hij benoemd tot voorzitter eener commissie tot onderzoek der ontwerpen tot verbetering der waterloozing van de landen tusschen Maas en Waal. Bij zijn overlijden was de commissie nog niet met haar arbeid gereed.
Hij werd in 1814 in de ridderschap van Gelderland opgenomen en hem werd in 1822 de titel graaf toegekend.
Hij huwde 28 Oct. 1813 Carolina van Haersolte, geb. 16 Sept. 1791, overl. 25 Sept. 1817, op 21 Juni 1822 Antoinette Marie Charlotte gravin Bentinck tot Rhoon, geb. 24 Juli 1792, overl. 27 Juli 1832, en 27 Apr. 1835 Geertruid Agnes baronesse de Vos van Steenwijk, geb. 14 Oct. 1807, overl. 20 Febr. 1845. Bij de eerste had hij een dochter, bij de derde een zoon God. W. (die voorgaat).