bevordering van den landbouw (1847) juichte hij zeer toe. Aan zijn bewind kwam een plotseling einde, toen de regeering in het moederland hem bij K.B. van 29 Dec. 1851 ongevraagd eervol ontslag verleende. In dat jaar woedde de gele koorts in hevige mate, waaraan ook als slachtoffers vielen de gezagvoerder en eenige leden der equipage van het oostenrijksche schip Venezia, dat door de overige bemanning verlaten was. Als onbeheerd was het vaartuig toen door het koloniaal bestuur in het openbaar verkocht, hetgeen aanleiding gaf tot verwikkelingen tusschen ons land en de Donau monarchie. Het werd de oorzaak van zijn demissie. Nochtans verloor hij zijn belangstelling in Suriname niet. Zijn otium als gouverneur wijdde hij aan het opstellen van geschriften over de afschaffing der slavernij en over kolonisatie door Europeanen. Ook kreeg hij zitting in de staatscommissie, onder voorzitterschap van Jean Chrétien Baud belast met het onderzoek naar de emancipate der slaven in onze koloniën.
Hij was gehuwd met E.v.d. Meulen, die hem een zoon Willem Herman Frederik Hendrik schonk (dl. VI, kol. 1159).
Zie: Hamelberg, De Nederl. op de W.I.-eilanden (1903); Het bestuur van gouverneur van Raders in verband met de toekomst dier kolonie in Vragen van den dag XI (1896); van Raders, Memorie aan den Koning, ingediend op 3 Juli 1851 met bijlagen ('s Gravenh. 1852-53); naar aanteekeningen van J.C.E. Bartelds.
Kossmann