andere bron elf schilderijen voor 50 gulden, waaruit blijkt. dat zijn schilderijen een vrij groote waarde in dien tijd vertegenwoordigden in vergelijking met die van andere schilders uit zijn tijd. In 1643 werd Is. lid van het haarlemsche schildersgilde. Hij schijnt welgesteld gestorven te zijn, ten minste voor zijn begrafenis in de St. Bavokerk te Haarlem werd ƒ 16 betaald, wat voor dien tijd zeer veel was.
Hij was een landschapschilder uit de omgeving van Wouwerman, zijn onderwerpen geven gewoonlijk landschappen weer met het leven op de landwegen, o.a. rustplaats voor wagens bij herbergen, winterlandschappen en een enkel maal interieurs. In zijn vroege schilderijen sluit hij dicht bij zijn broeder A. aan, het zijn dezelfde onderwerpen in dezelfde techniek, uitgezonderd eenige kleinere studies van interieurs, die in sterk bruinen toon zijn, een toon, bruiner dan die van zijn broeder; de figuren zijn ook kleiner en de uitvoering vluchtiger. Ongeveer in 1640 geeft Is. voor het eerst een voorstelling, die buiten plaats heeft, doch het landschap is hier van niet meer belang dan op het werk van zijn broeder. Dan komen er voorstellingen van dorpsstraten, riviergezichten met ijs, dorpsherbergen, gezichten aan de Haarlemmermeer en omgeving. Gewoonlijk zijn figuren en landschap op deze schilderijen gelijkwaardig, soms ook is het landschap overheerschend; zijn figuren zijn nooit burlesk, zooals die van zijn broeder, en steeds schildert hij dezelfde figuren in zijn landschappen. Hij was een fijn waarnemer van het verstoorde daglicht en wist de door grijze sluiers gezeefde zon weer te geven. Bijna steeds hebben zijn werken een hooge aesthetische waarde. Van A.v.O. neemt Is. in de compositie over de richting naar de diepte, het oversnijden in diagonalen van de ruimte met figuren, ook bij hem is het parallelepipedum der figuren aanwezig; maar bij hem vinden we meer subjectief perspectief, terwijl het oogpunt diep ligt; het vluchtpunt ligt geheel ter zijde en naar die zijde neigen de silhouetten der boomen en huizen; het schilderij wordt verdeeld in een lichten en een donkeren driehoek, een verdeeling, die Elsheimer reeds overgenomen had van de Caracci's en die ook door Rubens werd gebruikt. Dikwijls vindt men een schimmel voor een voederbak in v.O.'s werk, als een pittige noot, en in zijn pleisterplaatsen etc. is de rossig bruine toon hoofdzaak, al is het effect soms wat
geforceerd; in zijn schilderijen heerscht altijd een vredige stemming. Tegen de donkerheid van de dichtbijzijnde gebouwen heeft hij groote lichte vlekken aangebracht en tegen den lichten hemel daarentegen fijne silhouetten van donkere figuren geschilderd. Doch in tegenstelling met Elsheimer zijn de lichte plekken niet parallel met den rand en in tegenstelling met de diepte, doch voegen zich naar de richting, waarin de ruimte loopt. Ofschoon I.v.O.'s landschappen zich zeer ver schijnen uit te strekken, zoo is deze ruimte toch niet zoo groot als men zou denken, want de stoffage is geschikt naar de diagonale indeeling en steeds licht tegen donker of omgekeerd, zoodat de ruimte in zigzaglijnen verdeeld wordt. De wintervoorstellingen zijn soms geheel in bruinen toon, soms wijnrood met blauw of in geelgroene tinten. Gewoonlijk zijn zijn figuren weinig ingebed in het landschap, zoodat naast de groote stemming, die zijn schilderijen meestal weergeven, tevens de eenheidsgedachte (een kenmerk der 17de eeuw) er duidelijk uit spreekt. Hij schilderde meermalen de figuren in de vroege landschappen van Ruisdael. Er zijn ongeveer 100 schilderijen van I.v.O. bekend, opgenoemd door C. Hofstede de Groot.