volgend jaar schonk hij een slechts kleine bijdrage in de Publications in het Fransch, dl. XXII (1885), 542 e.v.: Les limites de la seigneurie impêriale de Stein. Maar reeds het jaar daarop verscheen in XXIII (1886), 89 e.v. een zeer belangrijke verhandeling over De scheepvaart in het tegenwoordige Hertogdom Limburg tijdens de beroerten in de 16e en 17e eeuw. In dat werk vindt men tal van bijzonderheden uit dat tijdperk opgeteekend over Maasschippers, handel, zeden en rechtswezen. Het volgend jaar schonk hij aan de Publications XXIV (1887), 67 e.v. wederom een vrij lange bijdrage onder den titel: Uit de geschiedenis van de rijksheerlijkheid Obbicht en Leuth (bij Eysden). Maar een zijner belangrijkste en meest doorwrochte studiën leverde Mulleners aan de Publications t. XXV (1888) onder den titel: Legertochten tusschen Maastricht en Mook sedert 1568 tot 1575; hier is in het derde hoofdstuk uitvoerig beschreven de mislukte veldtocht van prins Willem van Oranje tegen Alva (1568). In 1889 moest hij Maastricht verlaten, doordat hij tot pastoor van Mook was benoemd. In de Publications XXVII (1890) verschenen de volgende geschriften van zijn hand: De Antwerpsche bankier Erasmus Schets in zijn betrekking tot Maastricht en Aken (307 e.v.); Oude statuten en verordeningen van de heerlijkheid Reckheim (335 e.v.); Eenige merkwaardigheden over Pieter Erlingen, schout van de stad Peer 362 e.v.). Belangrijker is echter zijn vierde bijdrage van het jaar 1890: de beoordeeling van Alva en van Oranje voorkomend in het opstel: Legertochten tusschen Maastricht en Mook (1568-75) nader toegelicht en gehandhaafd (451 e.v.). Deze repliek is gericht tegen Robert
Fruin, die in de Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde (jaarg. 1889-90), blz. 159-177 Mulleners' oordeel over Alva en Oranje had gelaakt. In de Publications XXX (1893), 171 e.v. verscheen De Slag van Mook, 14 April 1574. In hetzelfde jaar 1893 verwisselde pastoor Mulleners Mook met Heer bij Maastricht, waar hij gedurende vijf jaren niets aan de Publications kon leveren. Eerst in 1898 schonk hij weer een verhandeling van ruim 80 bladzijden in het Fransch over Les Seigneurs de la Rochette et Avouerie de Fléron pendant le dix-septième siècle, XXXIV (1898), 203 e.v. Zijn grootste en wellicht zijn beste werk is: De Limburgsche gemeentewapens, dat deel XXXV (1899) der Publications uitmaakt. Wat in dit werk betrekking heeft op wapens is van zijn medewerker wijlen Jos. M.H. Eversen, in leven adjunct-commies bij het Rijksarchief in Limburg, van Mulleners wat handelt over de stichtingen en voogden; het overige is van beiden. In 1901 nam hij ontslag als pastoor en werd rector der Zusters Ursulinen te Breust-Eysden. Zijn kracht was echter gebroken en het werk vlotte niet meer zooals voorheen. In de Publications XL (1904), 441 schreef hij nog een klein In Memoriam van kanunnik M.A.H. Willemsen, pastoor te St. Odilienberg en in XLV (1909), 439-493 een Vie de St. Lambert, précédée d'un essai historique et ethnographique de Maestricht et des environs. Dit was zijn laatste werk. Sedert dien leidde hij een kwijnend bestaan, dat zienderoogen doorziekte meer werd ondermijnd.
Zie: P. Albers, In Memoriam Joannes Leonardus Mulleners in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le Limbourg XLVII (1911), 423-431.
Verzijl