[Mulder, Jan]
MULDER (Jan), geb. 11 Sept. 1704 te 's Gravenhage, overl. te Amsterdam in 1776. Hij was luthersch predikant te Kampen sedert 4 Mei 1732, te Groningen sedert 19 Juni 1740, te Leiden sedert Oct. 1741, te Amsterdam sedert 6 Sept. 1748; emeritus 5 Sept. 1774. Jan Hendrik Vorstius (zie aldaar) hield een lijkrede op hem: Lijkrede op J. Mulder (Amst. 1776). Hij heeft in 1770 meegewerkt aan de verbetering van het Psalm- en gezangboek, en volgens Schultz Jacobi een manuscript nagelaten van een Gesch. van de lutherschen in de Ned., welk geschrift evenwel verloren is geraakt. Hij gaf o.a. uit: Grondig onderzoek van den oorsprong des pausdoms .... ('s Gravenh. 1731); Brief aan Johan van den Honert, over de voorbeschikking (Amst. 1736) zie dl. VIII, kol. 816 art. Joh. (2) van den Honert, en de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Protest. Godgel. in Ned. IV, 237), gevolgd door Zedig onderzoek .... (Amst. 1736); Aantekeningen nopens het tractaat van A. van Hardeveldt: Verspiedende Vos in den Wijngaart (1736) (vgl. dl. VII, kol. 530); Absolutum decretum .... (Amst. 1741); De invloed en de handelwijze der goddelijke Voorzienigheid .... lijkrede op François Capellen Graan, predikant te Zaandam (Amst. 1760); Catechetische vraagen, enz.
Zijn portret is gegraveerd door Houbraken.
Zie: J. Loosjes, Naamlijst van predikanten enz. der Luth. Kerk in Ned. ('s Gravenh. 1925), 45, 216-218; F.J. Domela Nieuwenhuis, Gesch. der Amst. Luth. Gem (Amst. 1856), 152 v., 160 v., 166, 208, Bijl., 123; Bibl. theol. et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans 1900), 788, no. 630; J. Loosjes, Gesch. der Luth. Kerk in de Ned. ('s Gravenh. 1921), 176, 189, 191; R. Arrenberg, Naamregister van Nederd. boeken tot 1787, 366.
Knipscheer