Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 696]
| |
venhage, reciteerde hij een door hemzelf vervaardigd carmen heroicum De Jesu Christi passione, dat werd uitgegeven (Franeq. 1715). In 1715 ging hij naar de academie te Franeker, waar hij onder de beide Vitringa's, Muys, Alb. Schultens, Bos, Hemsterhuis en Andala studeerde. Hier verdedigde hij theses en hield er drie openbare disputen, waarna hij 10 Oct. 1720 tot theol. doct. promoveerde. Hij werd 4 Nov. 1720 te 's Gravenhage proponent en 1 Juni 1721 bevestigd tot predikant te Haamstede. Den 24. Juni 1722 beroepen te Voorschoten, ontving hij dispensatie om dit beroep op te volgen, doch dit gaf aanleiding tot het besluit, dat de predikanten voortaan drie jaar op hun plaats zouden moeten blijven op straffe van restitutie der beroepingsonkosten benevens een vrij drukkende boete aan de armen der plaats te betalen. Hij kwam toen te Voorschoten 26 Juli 1722, later 21 Mei 1730 te Alkmaar en 19 Febr. 1736 te 's Gravenhage als predikant. In 1735 sloot hij de N.-Holl. synode te Haarlem en opende in 1744 de Z.-H. synode te Leiden. Door den kerkeraad van 's Gravenhage werd hij aangezocht voor de correctie en revisie van den bijbel, in 1757 uitgekomen bij Cornelis Boucquet, Otto en Pieter van Thol te 's Gravenhage en bij Leendert en Johan Bakker te Middelburg. Dit werk was reeds door zijn vader aangevangen en hij volbracht het met hulp van zijn broeder Mr. Hendrik (1) Muilman (zie hiervóór). Willem M. gaf de volgende werken in het licht: Carmen heroicum de Jesu Christi passione (m.a. Franeq. 1715); Exegesis illustris Prophetiae Zach. III, 9 (onder Andala verdedigd, waarachter grieksche en lat. verzen van Adr. Beman, Cornelis Schellinger en J.G. de Chaufepié) (Franeq. 1719); Dissertatio Theol. de libro Dei ad Exod. XXXII, 32, 33 (onder Vitringa verdedigd, waar achter lat. gedichten van de Chaufepié en A. Greidanus en een nederd. gedicht van Abr. Oosterland) (Franeq. 1720); Dissertatio Theol. de libro Vitae (onder Andala verdedigd, waarachter een hebr. en lat. gedicht van A. Beman, een grieksch van G. Andreae, enz.) (Franeq. 1720); Gebed van Willem Muilman voor drie misdaadige. Uitgegeven volgens kerkenordre na voorgaande visitatie en approbatie der Eerw. Classis van den Haag met bijlagen ('s Gravenhage, bij Corn. v. Zanten, 1739); Leerrede over 1 Thess. IV, 13, 14 ('s Gravenhage 1726); Der Christenen sterke troost tot maatiginge van hunne droefheyt over het afsterven van hunne gel. Vrienden weleer uyt 1 Thess. I V vs. 13 en 14 voorgesteld, bij gelegenheyd van het zalig overlijden zijns Vaders, 29 Maart 1746 (met diens portret en levensbeschrijving). De Maatsch. der Ned. Letterk. bezit van hem Carmina (Hagae Comit. 1713) langw. 4o. In de Hist. Topogr. Bibl. der gemeente 's Gravenhage berust: Het boek van Joachimus Fortius Ringelbergius over de manier van het studeeren, in het Nederduytsch overgezet door Willem Muilman in 's Gravenhage (h.s. 1713). W. Muilman huwde te Amsterdam 28 Mei 1726 met Elisabeth Seba, geb. te Amsterdam in 1699, overl. te Amst. 28 Nov. 1732, begr. in de Westerkerk, dochter van den bekenden apotheker Albertus S. (dl. II, kol. 1305) en van Anna Lopes. Uit dit huwelijk sproot slechts één zoon, Ds. Wigbold (2) die voorgaat. Van Ds. Willem Muilman bestaat een portret in kopergravure, in 1756 gesneden door P. Tanjé, naar een schilderij van H.J. Sérin. Een penning op hem is vermeld in Catalogus v.h. Penningkabinet van P. Smidt van Gelder. Zie: Glasius, Godg. Nederland in voce en III, 675; Bouman, Gesch. Geld. Hoogeschool II, 114; Schotel, Kerkel. Dordrecht II, 388, | |
[pagina 697]
| |
389; Boekzaal Mei 1759, 242; Navorscher (1863), 146, 174, 203, (1892), 608; Catal. Ned. Letterk. I a. 88; Wapenheraut II, 242, III, 52, XV, 465; Mdbl. Ned. Leeuw XXXIX, 277 (trouwacte); Alg. Ned. Familieblad IV, 81, 82. Regt |
|