[Manger, Sebald Godfried]
MANGER (Sebald Godfried), geb. in 1703 (of 1704) te Haiger (Nassau-Dillenburg), overl. 7 Febr. 1795 te Delft (?). Hij werd predikant te Heemstede 1 Febr. 1728, te Goes 31 Juli 1729, te Maastricht in Sept. 1733, te Delft 11 Juni 1743; emeritus in 1778. Hij is 11 Aug. 1732 gehuwd met Eva Justina barones von Schwei(d)nitz. Samuel Hendrik Manger (die voorgaat) is zijn zoon. Zijn dochter, Hedwig Susanne Manger, trouwde met Adrianus Mandt (predikant te Oostvoorne in 1765, te Ouderkerk a.d. Amstel in 1769, te Kampen in 1770, te Zutfen in 1781, te Gorkum in 1791, overl. in 1807) welke schoonzoon in 1795 te Gorinchem een schets van het leven van Manger heeft uitgegeven. Te Maastricht werd M. in 1737 ook hoogleeraar aan de illustre school aldaar, welk ambt hij 13 Juni 1737 aanvaardde met een Oratio de vita Christi doctoris in homine. Wij weten niet of deze oratie in het Latijn is verschenen, maar vinden als vertaling daarvan reeds in het vorige jaar uitgegeven: Réedenvoering over het leven van Christus als leeraar in eenen godgeleerden .... door aanmerkingen des auteurs vermeerderd ('s Grav. 1736). Hij was een volgeling van den piëtist Friedrich Adolf Lampe (zie kol. 571), en wij lezen over zijn arbeid in Maastricht, dat door hem vele officieren ‘tot levende leden der gemeente en tot krijgsknechten van den levenden God’ zijn geworden. Hoewel bij Arrenberg (a.w.) ‘A.G. Manger’ wordt genoemd, schrijft men gewoonlijk aan hem toe een bundel van 12 leerredenen over Ps. 62 onder den titel: Betamelijk stil zijn en vertrouwen, verschenen in 1743. Ook gaf hij uit: De gewigtige vraag van den grooten Herder der schaapen, Jezus, aan de opzieners der kudde (1749), zijn
bevestigingsrede van Ds. Willem Lodewijk Pielat te Delft in 1747, die uit Zaltbommel daarheen was overgekomen (zie dl. V, kol. 503). Toen hij 50 jaar predikant was, verscheen: Jubelrede tot prijs der heerlijkheid van Gods genade .... (Delft 1777).
Zijn portret is gegraveerd door J. Snoek naar H. Lapis.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 427; R. Arrenberg, Naamregister v. Nederduitsche boeken tot 1787, 334; Bibliotheca theol. et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans 1900), 785 (no. 560) (portret van A. Mandt), 786 (no. 566); Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers, 4e dr. (Amst. [1752]), 160; Kobus en de Rivecourt, II (Zutph. 1870), 236; Kerkelijk Handboek (1903), Bijl., 167, (1907), Bijl., 110, 116, 144, (1908), Bijl., 118, 137, (1909), Bijl., 129, (1912), Bijl., 148; H.C. Rogge, Bibliotheek der Contra-rem. geschriften (Amst. 1865), 208; W. Bax, e.a., Gedenkboek der Ned. Herv. gem. v. Maastricht 1632-1932 (Maastr. 1932), 80 v., 143.
Knipscheer