[Manger, Samuel Hendrik]
MANGER (Samuel Hendrik), geb. in 1735 te Maastricht, overl. 30 Nov. 1791 te Franeker, zoon van Ds. Sebald Godfried M., die volgt, en Eva Justina baronesse von Schweidnitz.
Hij studeerde te Utrecht theologie onder Voget en oostersche talen onder Rau. Onder den laatste verdedigde hij een Specimen academicum de iis, quae ex Arabia in usum Tabernaculi petita fuerunt. Eerst werd hij predikant te Hemmen in Gelderland, daarna te Oudkerk in Friesland. In 1761 volgde hij Vriemoet te Franeker op als hoogleeraar in de oostersche talen en hebreeuwsche antiquiteiten, welk ambt hij 4 Mrt. 1762 aanvaardde met een Oratio de incremento Philologiae Sacrae ab idonea Arabiae atque Palestinae exploratione speranda. In deze rede toonde hij belangstelling voor archaeologisch onderzoek van het oosten door middel van reizen, waartoe in Duitschland Michaelis den stoot gaf.
Manger bleef slechts kort met het onderwijs in de oostersche talen te Franeker belast; in 1764 werd hij door toedoen van prinses Maria Louise hoog leeraar in de godgeleerdheid, terwijl het professoraat in de oostersche talen overging aan J.H. Verschuir. Manger inaugureerde eerst op 6 Jan. 1767 met een Oratio de fatis Christianae religionis apud Arabes.
Als arabist heeft hij naam gemaakt door zijn groote uitgave: Ahmedis Arabsiadae vitae et rerum gestarum Timuri, qui vulgo Tamerlanes dicitur, historia, 2 vol. (Leeuwarden 1767, 1772). Dit geschiedwerk is uitgegeven in arabischen tekst met latijnsche vertaling benevens aanmerkingen.
Op oudtestamentisch gebied hield hij zich vooral bezig met de studie van de profeten. De voornaamste vrucht daarvan is zijn Comm. in librum propheticum Hoseae (1782).
Van zijn godsdienstige opvattingen gaf Manger blijk in zijn Compendium Theologiae, dat niet is uitgegeven. Met zijn vriend Herman Venema, zijn schoonvader Daniël Gerdes en zijn zwager Ewaldus Hollebeek behoorde hij tot de vertegenwoordigers der meer vrijzinnige richting, die zich hier omstreeks het midden der 18e eeuw openbaarde.