als buitengewoon hoogleeraar, 16 Juni d.a.v. als ‘ordinarius’. Het zeggen was eerst: dat hij ‘wel om enen geringen tractement soude wesen te bekomen’. Hij kreeg eerst ƒ 500 's jaars; als ordinarius ƒ 100 daarboven. Reeds van 1616 af had hij de aanvallen te verduren van zijn
strijdvaardigen ouderen collega Sibr. Lubbertus (dl. II, vooral kol. 845-846), die weliswaar nimmer gelijk heeft gekregen met zijn aanklachten over onrechtzinnigheid, maar die toch tot zijn dood in 1625 Maccovius bleef vervolgen. Eenmaal schijnt Maccovius nog de eene of andere betrekking in zijn vaderland te zijn aangeboden, maar overigens is niet gebleken dat men hem ergens heeft verlangd. De disputen, die van 1618 tot 1622 en in 1625 onder hem zijn gehouden, namelijk zijn: ‘Collegium theologicum’ en ‘Collegium controversarum quaestionum’, zijn gedrukt onder den titel: Collegia theologica quae extant omnia (ed. tertia, Fran. 1641). Zijn voorlezingen, die gehouden werden in 1629 en 1631 over ‘loci communes theologici’, vooral over de ‘praedestinatie’, zijn uitgegeven door zijn leerling (tevens zijn landgenoot en bewonderaar) Nicolaus Arnoldus of Arnoldi (zie dl. IV, kol. 62): Loci communes theologici ex thesibus, collegiis et aliis ejus manuscriptis collecti digesti et aucti per Nicolaum Arnoldum (Fran. 1650; editio emendatior Amst. 1658). Andere onderwerpen, op zijn colleges behandeld, zijn ook na zijn dood vereenigd uitgegeven in: Joh. Maccovius redivivus, sive manuscripta ejus typis exscripta, procurante Nic. Arnoldo.... (Fran. 1647; ed. secunda 1654). Deze uitgave wordt geopend met de Oratio habita in funere Johannis Maccovii door Johannes Coccejus (zie dl. I, kol. 616-618) (Fran. 1644), welke oratio ook te vinden is in Cocceji Opera, VIII, 51-54. Toen Nicolaus Vedelius gestorven was op 26 Sept. 1642 hield Maccovius de lijkrede: Oratio funebris in obitum Nicolai Vedelii (Fran. 1643).
Zijn biograaf A. Kuyper Jr. noemt hem een figuur uit den overgang van de theologie der calvinistische ‘patres’ tot die der calvinistische ‘doctores’. M. is in ons land de man geweest om dat proces der theologie aldus te leiden. Hij opende de reeks der ‘doctores’ .... M. was een onzer beste gereformeerde theologen. Kuyper behandelt in een afzonderlijk hoofdstuk uitvoerig hoe M. in aanraking kwam met Daniël Snecanus (zie dl. VI, kol. 1243-1245), met de classis Franeker, de friesche kerken en de dordtsche synode, en wijdt dl. II aan ‘de methodologie van Maccovius’, dl. Ill aan ‘de polemiek van Maccovius’ tegenover Lubbertus over het supralapsarisme, de opstanding van Christus, het laatste oordeel, de rechtvaardigmaking, de genoegzaamheid en de uitwerking van Christus' dood; en tegenover Amesius (zie dl. VI, kol. 36-38) over de voorbereidende genade, het primaat van het intellect in de wedergeboorte, Christus als Middelaar, en over de vragen: of alles waar is wat ieder gehouden is te