[Looten, Jan]
LOOTEN (Jan), geb. te Amsterdam 1618, overl. aldaar in of omstr. 1681 (?), landschapsschilder. Zijn vader Laurens Jansz. Looten, een boratwerker, was woonachtig te Leiden, doch verhuisde na zijn huwelijk (inget. te Amsterdam 8 Febr. 1612) met Jannetje Stevensdr. naar Amsterdam, waar hij zich vestigde op den Nieuwendijk bij de Sint-Jacobsstraat; diens vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 6000. Laurens behoorde tot de Doopsgezinden en dreef vermoedelijk, evenals zoovelen zijner geloofsgenooten, later een lakenhandel. De zoon huwde te Amsterdam in 1643 (ondertr. 19 Sept.) met Cathalijntje Harmansdr., van Gulik afkomstig. Op 16 Dec. 1646 werd bij de waterlandsche gemeente der Doopsgezinden te Amsterdam gedoopt ‘Jan Looten schilder, de man van Catelijntje van Gulijck, onse suster woont in de Kalverstraet bij de Ossesluys’. In 1659 wordt hij te Amsterdam met G. van den Eeckhout genoemd als schatter van een schilderijenverzameling. Volgens Houbraken ging hij later naar Engeland, waar Jan Griffier zijn leerling was. Inderdaad heeft Bredius archiefstukken aan het licht gebracht, waaruit blijkt, dat hij van 1660-69 te Londen vertoefde. Op 11 Dec. 1661 werd bij de genoemde doopsgezinde gemeente te Amsterdam gedoopt ‘Hester Jans Looten, jonge dochter, dochter van Jan Looten schilder, onse broeder, woont bij haer ouders, aengegeven door haer moeder’, terwijl op 26 Febr. 1662 bij den doop van een zekere Lijsbeth Jans getuige was ‘de huysvrou van Jan Loote schilder’.
Dat - zooals vermeld wordt - op het schutterstuk van kapitein Jan Claesz. Vlooswijk door Jan Eliasz. Pickenoy uit 1642 (in het Stadhuis te Amsterdam) zijn portret zou voorkomen, is niet juist; dit was de aanzienlijke amsterdamsche koopman Joan Loten, over wien men nadere bijzonderheden kan vinden in het Maandschrift De Ned. Leeuw (1927), 215. Uit den aard der zaak is het uitgesloten, dat Jan Looten als Doopsgezinde ooit schutter is geweest.
De landschappen van Looten herinneren aan die van Hobbema, Roghman en Waterloo; zij worden wel onder den naam van eerstgenoemde in den handel gebracht. Veelal zijn zij van een olijfgroenegrauwe kleur. Verscheidene zijner stukken zijn door Lingelbach gestoffeerd.
Van zijn schilderijen worden hier genoemd: de viersprong (Rijks-Museum, Amsterdam), boschgezicht (1658, Boymans, Rotterdam), hertenjacht (1659, Berlijn), de valkenjager (Kassel), landschap met herders, landschap met galg en landschap met minnend paar (alle te Dresden), landschap (Hamburg), landschap (1656, Kopenhagen), landschap (National Gallery, Londen), berglandschap met rooveroverval (1657, Munster), boschgezicht (Hermitage, Leningrad) enz.
Zie: Houbraken, Groote schouburgh III (1718-21), 358; Weyerman IV, 318; Walpole (1872), 243; Kramm IV, 1012; Ned. Kunstbode III (1881), 356; Oud-Holland V (1886), 98, VIII (1890), 16, XXI (1903), 202, XXII (1904), 30, 37, 109, XXV (1907), 245, XXVI (1908), 92, XXVIII (1910), 234; J.A. Jochems, Amsterdams Oude Burgervendels (1888), 31; Kunstchronik N.F. II (1890-91), 130, XXXIV (1922-23), 23, 566; Wurzbach, Künstlerlexikon II (1910), 67; Bredius, Künstler-