en omstreeks 1428 zich bevond in een deel van het oude huis Lockhorst aan de Pieters Kerkgracht. In plaats van, zooals van hem verwacht werd, deze school tot nieuwen bloei te brengen, schijnt hij een bijzondere school, een ‘bijschool’, te hebben opgericht, waarmee hij blijkbaar concurreerde met de stadsschool. Er bestaat nog een ‘keur’ tegen de bijscholen te Leiden uit 1475, doch al zeide men hem zelfs de school op, hij schijnt zich toch gehandhaafd te hebben. De stedelijke regeering gebruikte hem zelfs om latijnsche stukken op te maken en te vertalen. In 1503 wordt in zijn plaats een ander genoemd. Foppens (zie beneden) bewaarde voor ons een brief van Wessel Gansfort (zie dl. V, kol. 195-197), waaruit groot verschil van meening blijkt tusschen beiden over kerkelijke gebruiken, vooral over de aflaten. Engelbert staat de meening voor dat de kerk toch geleid wordt door den Geest van God. Gansfoort zegt: de Kerk kan dwalen. Engelbert noemt dat Godslastering. Hij wordt ook als ‘versificator et grammaticus’ aangeduid. Foppens noemt als van zijn hand verschenen: Tractatus metricus de locis rhetoricis. Ook schreef hij: De moribus mensae carmen en Dialogus de pane, interlocutoribus pane, pistore et esore, versu heroïco scriptus (Leid. 1509). Uit deze geschriften, van welke de beide laatste aanwezig zijn in de Athenaeumbibliotheek te Deventer, mogen wij afleiden, dat hij het opkomend humanisme te Leiden op waardige wijze heeft vertegenwoordigd. Erasmus droeg hem bijzondere hoogachting toe. Hij was de vader van den schilder Cornelis Engelbrechts van Leiden (1468-1533), die de leermeester is geweest van Lucas van Leiden.
Zie: M. van Rhijn, Engelbert van Leiden in Ned. Archief voor kerkgesch. XX (1927), 289-295, en de literatuur op blz. 289, aant. 1; ook Ned Arch. XXII (1929), 254, 267; J. Fr. Foppens, Bibliotheca Belgica, sive virorum in Belgio vita scriptisque illustrium catalogus, librorumque nomenclatura (Brux. 1739) I, 263.
Knipscheer