Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 588]
| |
hij 2 jaren oud was, vestigden zijn ouders zich te Leiden. Hij studeerde te Leiden, waar hij 6 Febr. 1836 werd ingeschreven en waar hij 22 Mei 1840 promoveerde op een dissertatie: Crimen incendiae. Hij vertrok, na met goed gevolg afgelegd examen voor Indisch ambtenaar 1e klasse, in 1842 naar Nederlandsch-Indië, waar hij toen tweede, in 1844 eerste klerk aan het hoog gerechtshof en aan het hoog militair gerechtshof werd, beide te Batavia. In Juni 1846 werd hij lid van den raad van Justitie te Samarang en in 1849 advocaat-generaal bij het hoog gerechtshof en substituut-fiscaal bij het hoog militair gerechtshof te Batavia. In 1852 ging hij met verlof naar Nederland. Op 23 Nov. van dat jaar werd hij in het kiesdistrict Tiel tot lid der Tweede Kamer gekozen en nam 2 Dec. zitting. Na de ontbinding ten gevolge der Aprilbeweging werd hij 17 Mei 1853 niet herkozen. Waarschijnlijk omdat hij van oordeel was, dat hij nog te kort lid was om tegenover de vele indische specialiteiten, die de Kamer toen telde, zijn stem te laten hooren, heeft hij den eersten tijd van zijn lidmaatschap gezwegen. Eenmaal slechts, op 9 Mrt. 1853, heeft hij het woord gevoerd over een onderwerp, zijn district betreffende. Eén bijzondere daad heeft hij gedaan door in afwijking van al zijn liberale partijgenooten te stemmen tegen de motie van Doorn, waarin bij de regeering werd aangedrongen op krachtige maatregelen tegen de handelwijze van den pauselijken stoel in zake de allocutie, waarbij het Protestantisme tot heidendom verklaard werd, en de instelling der bisschoppelijke hiërarchie. Hij ging te Amsterdam wonen en heeft zich daarna niet met de publieke zaak ingelaten. Hij reisde voor zijn gezondheid vele badplaatsen af, maar vond daarbij weinig baat. Hij huwde 11 Juli 1846 Adriana Maria Bik, geb. 5 Mrt. 1828, overl. 24 Apr. 1896; het huwelijk was kinderloos. Ramaer |
|