na te teekenen en zoo verkreeg hij grondige kennis van de egyptische taal. In het leidsche museum was een papyrus bilinque een groote zeldzaamheid; de uitgaaf daarvan was door Reuvens op touw gezet en werd door Leemans voltooid. Reuvens had er niet toe kunnen komen, er een uitleggenden tekst bij te schrijven, dit werd nu door Leemans verricht.
Zijn catalogus van aziatische en amerikaansche monumenten, uitgegeven in 1842, volgde een ander stelsel dan de door Reuvens op touw gezette uitgaaf der egyptische monumenten. De laatste gaf als het ware een beeld van de oude beschaving, in de eerste werden de voorwerpen gerangschikt naar het materiaal, uit hetwelk de voorwerpen gemaakt waren. Door zijn administratieve beslommeringen had hij te weinig tijd om, zooals geleerden In het buitenland konden doen, teksten bij zijn uitgaven te maken, die aan alle eischen, welke de internationale oudheidkundige wetenschap stelt, konden voldoen. Toch heeft hij zeer veel tot stand kunnen brengen gedurende de 56 jaren, dat hij directeur was, en geleerden als Lepsius en Ebers erkenden, veel aan hem te danken te hebben.
Hij stelde alles in het werk om zijn verzameling uit te breiden, maar werd daarin belemmerd doordat de regeering te weinig voor aankoop uittrok, terwijl de regeeringen der ons omgevende landen hierin dikwijls vorstelijk te werk gingen.
Toch werd een belangrijke verzameling, bijeengebracht door von Siebold (dl. V, kol. 730) en vooral bestaande in kunstvoorwerpen uit Japan, in 1837 door het rijk van dien geleerde aangekocht. Toen deze in 1839 voor de tweede maal naar Japan vertrok, werd Leemans waarnemend directeur van dat museum. Nadat von Siebold 7 Oct. 1863 eervol ontslagen was als directeur, werd Leemans dit definitief. Op 1 Juli 1864 werd de naam veranderd in rijks ethnografisch museum. Op 15 Nov. 1880 verkreeg hij op verzoek, ten einde zich geheel aan het museum van oudheden te kunnen wijden, eervol ontslag als directeur van het ethnografisch museum.
Naar aanleiding van zijn 50-jarig directeurschap van het museum van oudheden werd hem in 1885 een internationale hulde gebracht door de uitgaaf te Leiden van een werk Etudes archéologiques, linguistiques et historiques, dediées à Mr. le Dr. Leemans à l'occasion du 50me anniversaire de sa nomination aux fonctions de Directeur du musée archéologique des Pays-Bas.
Hem werd op zijn verzoek 1 Juli 1891 eervol ontslag als directeur van het museum van oudheden verleend.
Hij werd in 1835 lid van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde. Nadat hij reeds in 1840 correspondent en in 1846 lid van het Koninklijk instituut, 3e afdeeling, geworden was, werd hij bij de opheffing van dat lichaam geen lid van de Academie van Wetenschappen, die het verving. Dit had eerst plaats in 1855, toen hij lid der afdeeling Letterkunde daarvan werd. Hij was lid van vele buitenlandsche geleerde genootschappen.
Hij huwde 15 Juni 1840 Cornelia Maria de Virieu, geb. 21 Sept. 1818, overl. 3 Dec. 1904, bij wie hij een zoon, hoofdinspecteur-generaal van den waterstaat, en een dochter had.
Het door hem tot 1885 gepubliceerde is volledig medegedeeld in bovengenoemde Etudes, 347 v. Het belangrijkste daarvan is, behalve de bovengenoemde dissertatie (ook een zeer lijvig stuk): Observations on three Roman sepulchral monuments with inscriptions found at Watermere near Cizencester in Gloucestershire in 1835 and 1836,