sedert 1773 te Zuilen, sedert 1775 te Nieuwerkerk a.d. IJsel, sedert 1782 te Vlissingen, na 1787 te Dordrecht. In 1780 verscheen te Utrecht zijn Reize naar de legerplaats van den grooten Emir ..., opgedragen aan het stedelijk bestuur te Gouda, dat hem daarvoor het sleutelrecht van haar stedelijke bibliotheek gaf. Enkele verhandelingen van hem vindt men in Verhandel. v.h. Zeeuwsch genootschap. Behalve een levensbeschrijving van Jacobus Bellamy (zie dl. VI, kol. 93-97) voor diens Nagelaten leerredenen (Vliss. 1790), en een voorrede in de Geschiedkundige Verhandeling over de heidenen van H.W. Grelman (Dord. 1791), noemen wij nog zijn onder den schuilnaam Irenophilus uitgegeven: Brief over de voorrede van zijn vriend [Brouërius] Broes voor zijn uitgave van de leerredenen van professor [Petrus] Curtenius over den Heidelbergschen Catechismus (zie dl. IV, kol. 313; dl. VIII, kol. 350; Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland I, 636-644, II, 340-344); welke brief het begin werd van ‘een geweldig twistgeschrijf’.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 317-320; Alphabetische naamlijst van boeken enz. 1790-1831, 214; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 113, 138, (1909), Bijl., 151 (te verbeteren), (1910), Bijl., 173; J.I. van Doorninck, Bibliotheek van Nederl. anonymen en pseudonymen ('s Gravenh.-Utr. [1870]), kol. 90 (no. 863), 308 (no. 3005), 380 (no. 3684), 382 (no. 3697), 530 (no. 5087); dez., Vermomde en naamlooze schrijvers I (Leid. 1883), 309, II (Leid. 1885), 382, 457, 462, 620.
Knipscheer