dam 5 Mei) met Cornelia Spaeroogh, een dochter van Herman Claesz. Spaeroogh, houder van de stadsbank van leening te Amsterdam en eigenaar van een fraaie schilderijenverzameling. Kick woonde toenmaals in de Koningstraat. Zijn schoonvader bezat een huis met grooten bloementuin buiten de St. Anthoniespoort, dat door Kick met zijn vrouw werd betrokken. Door de uitbreiding der stad moest hij dit huis echter weldra verlaten, waarna hij zich in de drooggelegde Diemermeer vestigde. In 1667 vertrok hij naar Loenen, (waar zijn neef Johannes Kick predikant was), doch in 1671 was hij wederom te Amsterdam: op 11 Oct. van genoemd jaar liet hij in de Amstelkerk aldaar een tweeling doopen (Johannis en Balthasar); getuige was daarbij de bekende landschapsschilder Jacob van Ruisdael (zie art. in dit dl.), die blijkbaar met Kick bevriend was. Kort daarna stierf de vrouw van Kick, waarop hij, wonende in de Utrechtschestraat te Amsterdam, in 1675 hertrouwde (ondertr. te Amsterdam 21 Dec. 1674) met Machteltje Dirksdr. de Rechte; deze laatste werd te Amsterdam begraven 1 Dec. 1679. Twee jaar later stierf ook de schilder. Zijn laatste woonplaats was de Prinsengracht ‘in de nieuwe vergrotinge’ (in 1676 wordt hij vermeld als kunstschilder en winkelier op den Nieuwendijk);
zijn armoedige nalatenschap getuigde van zeer weinig welstand.
Houbraken noemt Jacob van Walkapelle zijn leerling. Uit een door Bredius aan het licht gebrachte acte weten wij bovendien dat Kick de leermeester is geweest van Elias van den Broeck: 27 Aug. 1665 sloot Kick met den vader van Van den Broeck een overeenkomst, waarbij de schilder aannam den jongen in vier jaar tijds tot schilder op te leiden; betaald zou worden ƒ 140 per jaar en ƒ 100 extra bij gunstigen afloop. Bepaald werd bovendien, dat al hetgeen de leerling zou presteeren, door den schilder ten eigen voordeele mocht worden verkocht.
De stukken van Cornelis Kick zijn thans zeer zeldzaam. In de Ermitage te Leningrad bevindt zich een stilleven van zijn hand. Verder was er een in de collectie van wijlen Ad. Schloss te Parijs, op de veiling-A.H.H. van den Burgh te Amsterdam (21 Sept. 1904) en op de veiling-Azam te Parijs (15 Dec. 1909). Op de tentoonstelling van de Leipziger Kunstverein in 1889 was een stilleven van Kick te zien uit de collectie-Seyler te Dresden (gesigneerd C.K., stond op naam van C. Roepel). De veilingscatalogus van de collectie van kardinaal Fesch uit 1843 (2e st., 112) vermeldt een bloemstuk van Kick, gedateerd 1655. Volgens Wurzbach kwam op een veilig-Fechenbach te Keulen (1889) een stilleven voor, gesigneerd C. Kick pt.
Werken van Kick komen dikwijls in oude inventarissen en catalogi voor. De catalogus van Hoet (1752) vermeldt er nog 15, die van Terwesten (1770) echter geen enkel. Hofstede de Groot leidt daaruit af, dat de signatuur van Kick later van zijn schilderijen is verwijderd en die van een bekender schilder er voor in de plaats is gesteld. De collectie van den kapitein Martinus Spaeroogh, den zwager van Cornelis Kick, bevatte niet minder dan 12 bloemstukken van den schilder. Toen deze collectie tijdens het Aansprekersoproer te Amsterdam (1696) door het grauw werd vernield, ontving de eigenaar van het stadsbestuur een vergoeding van ƒ 730 voor bedoelde twaalf stukken.
In het testament van zijn moeder d.d. 20 Mei 1673 wordt genoemd het portret van zijn tante Barbara Duyster; andere portretten van de hand van Kick kennen wij niet.
Ten slotte vervaardigde Kick een twintigtal