[Kicherer, Johannes Jacobus]
KICHERER (Johannes Jacobus), geb. te 's Gravenhage in 1775, overl. na 1849. Hij studeerde te Leiden (ingeschr. 27 Sept. 1796) en te Utrecht (ingeschr. 13 Oct. 1797), maar meldde zich in 1798 aan bij het Nederl. Zendelinggenootschap. Dit nam hem aan als zendeling en droeg hem over aan het Londensche Zendelinggenootschap, dat hem met J.Th. van der Kemp (zie dl. II, kol. 654-657; de Bie en Loosjes, a.w. 701-706) naar Zuid-Afrika zond. Hij kwam in het voorjaar 1799 te Kaap de Goede Hoop aan en vestigde zich alleen onder Bosjesmannen en Hottentotten te Blijvooruitzichts-fontein. Toen hij in 1803 te Rotterdam terugkwam, waren drie van zijn gemeenteleden bij hem, die te 's Gravenhage werden gedoopt en als lidmaten aangenomen. In 1804 teruggekeerd, vestigde hij zich te Graaf-Reinet.
Hij schreef: Berichten aangaande zijne zending tot de heidenen, met portretten (Zutphen 1805); Jezus Christus als de volkomen Zaligmaker aan de geloovigen geschonken (Zwolle 1849). Ook heeft hij de uitgave bezorgd van: Dagboek, gemeenzame brieven en eenzame overdenkingen van L.C., geschreven door Catharina Allegonda van Lier te Kaap de Goede Hoop (overl. 22 Sept. 1801) (Utr. 1804; 2e dr. Amst. 1804; 3e dr. Amst. z.j.; 4e dr. Amst. 1851-52). Van het gezangboek der Hervormden is no. 28 van deze C.A. van Lier afkomstig, doch in gewijzigden vorm, van de Uitgezochte liederen no. 130, en van de luthersche gezangen no. 300.
Zijn portret is gegraveerd door S.W. Evans en een onbekend kunstenaar.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Protest. Godgel. in Ned. IV, 745-747; Bibliotheca theologica et philosophica (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 782 (no. 478); Alphab. naamlijst van boeken enz. (1790-1831), 304, 357, (1833-49), 353, 401; Brinkman's Catalogus van boeken enz. (1850-82), 729; A.W. Bronsveld, De evang. gezangen, 195; J.I. van Doorninck, Bibliotheek v. Nederl. anonymen en pseudon. ('s Gravenh.-Utr. [1870], kol. 179 (no. 1755), 283 (no. 2754), 633-635 (no. 6066); dez., Vermomde en naamlooze schrijvers II (Leid. 1885), kol. 227, 237, 356.
Knipscheer