houder op 21 Juni 1650, had ten gevolge dat de pensionaris Kayser behoorde tot de zes Statenleden, die op 30 Juli in hechtenis werden genomen. Op den avond van 31 Juli werden de gevangenen naar Loevestein vervoerd, waarbij aan Kayser vergund werd zijn 10-jarig zoontje Jacob mede te nemen. Nadat op 3 Aug. een vergelijk met Amsterdam getroffen was stemden de Staten van Holland toe in de afdanking, overeenkomstig het laatste voorstel van den stadhouder, onder voorwaarde dat de gevangen Statenleden in vrijheid zouden worden gesteld. De steden moesten hen echter ontheffen uit hun posten.
Al spoedig na zijn terugkomst te Hoorn werd Kayser verkozen tot raad en adviseerend fiskaal der admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier. Na het overlijden van den stadhouder op 6 Nov. 1650 werd hij dadelijk weer benoemd tot pensionaris van Hoorn en hij verscheen als zoodanig reeds op de dagvaart van 9 Nov. In 1652 en 1653 werd hij tot burgemeester van Hoorn verkozen.
Met het oog op de dreigende verwikkelingen met Engeland werd het van belang zich den steun van bondgenooten te verzekeren en moesten bekwame onderhandelaars naar de hoven van Zweden en Denemarken worden afgevaardigd. Koenraad van Beuningen, pensionaris van Amsterdam, en Kayser werden aangezocht als buitengewoon afgezant naar koningin Christina en koning Frederik III te worden gezonden.
Intusschen brak reeds eind Juni 1652 de oorlog met Engeland uit en het werd Augustus voor Kayser zich naar Denemarken, en September voor van Beuningen zich naar Zweden kon begeven.
De koning van Denemarken verklaarde zich, overeenkomstig het in 1649 met hem gesloten verdrag, bereid hulp met schepen te verleenen en liet zich door Kayser bewegen om 22 engelsche schepen met scheeps- en krijgsbehoeften in de Sont aan te houden.
Het eveneens in 1649 gesloten verdrag tot afkoop van den Sonttol, dat voor de Republiek zeer nadeelig bleek te zijn, werd ontbonden en op 18 Febr. 1653 werd een nieuw verdrag gesloten, waarbij bepaald werd dat de Sont voor engelsche oorlogsschepen of gewapende koopvaardijschepen zou gesloten zijn. Ook verbond de Koning zich om in de Sont een vloot van 20 oorlogsschepen bijeen te houden. De invloed van Kayser in Denemarken werd zoo groot geoordeeld dat koningin Christina van Zweden daarover opmerkte: ‘In Denemarken regeert geen Koning meer, de Keizer doct alles’.
Kayser keerde vervolgens naar Holland terug en deed op 18 Maart 1653 verslag over zijn verrichtingen in een vergadering van den Staten-Generaal. In Juli begaf hij zich weer naar Denemarken, maar hij kon den Koning niet bewegen zijn vloot bij die van de Republiek te voegen. Wel liet de Koning door zijn vloot eenige nederlandsche koopvaardijschepen in veiligheid brengen. Kayser keerde op 8 Oct. naar Holland terug en bracht op 28 Oct. verslag uit in de vergadering der Staten-Generaal.
Tijdens zijn zending naar Denemarken stond Kayser in geregelde briefwisseling met zijn vriend Johan de Witt, die als pensionaris van Dordrecht den afwezigen en later zieken raadpensionaris Adriaan Pauw verving. Toen de Witt na diens overlijden tot zijn opvolger werd benoemd en het aannemen nog in beraad hield, moedigde Kayser hem daartoe aan, maar voegde aan lıet eind van zijn brief er aan toe dat het hem, eenmaal raadpensio-