[Huydecoper van Maarsseveen en Nigtevecht, jhr. Mr. Jan Elias]
HUYDECOPER VAN MAARSSEVEEN EN NIGTEVECHT (jhr. Mr. Jan Elias), geb. te Amsterdam 5 Jan. 1853, overl. te Nauheim (Hessen-Nassau) 8 Juni 1911, was de oudste zoon van jhr. Mr. J. Huydecoper van Maarsseveen, die voorgaat, en jkvr. J.L.R.J. Ram.
Hij werd 27 Sept. 1871 als student te Utrecht ingeschreven en promoveerde aldaar in de rechten 4 Juli 1879 op een dissertatie getiteld Eenige opmerkingen omtrent den ambtseed.
Hij werd advocaat te Amsterdam. Reeds op 9 Nov. 1890 werd hij schoolopziener in een district, dat deel van Utrecht uitmaakte. Hij verhuisde in 1883 naar Utrecht ten einde als een der hoofden van het kassierskantoor Huydecoper en van Dielen op te treden. Ten gevolge van het onverwacht overlijden van zijn neef Mr. E. Huydecoper van Nigtevecht (die volgt) was P.A. Sertou nog de eenige firmant en het werd noodig gevonden, dat iemand van de familie mede als hoofd optrad. Zijn welwillendheid en zijn ijver voor het publiek belang waren oorzaak, dat hij te Utrecht al spoedig in verschillende betrekkingen benoemd of gekozen werd.
Op 27 Juli 1892 werd hij benoemd tot hoogheemraad van den Lekdijk Bovendams.
In 1893 werd hij tot lid van den gemeenteraad van Utrecht, op 11 Juni 1895 in het district Utrecht 1 tot lid der Staten van die provincie, en op 22 Mei 1900 tot lid van Gedeputeerde staten gekozen. Eindelijk werd hij 30 Mrt. 1897 in het district Breukelen tot lid der Tweede Kamer gekozen, maar ten gevolge van de uitbreiding van het kiesrecht door de wet-van Houten werd hij 25 Juni d.a.v. niet herkozen. Hij behoorde tot de liberale partij.
In 1898 werd hij benoemd tot commissaris der Nederlandsche bank. In 1907 werd zijn firma in een naamlooze vennootschap omgezet, hij trad nu af als directeur, maar werd president-commissaris. In Oct. 1910 vertrok hij voor een hartkwaal naar Nauheim, maar hij vond daar, bij beterschap in het begin, op den duur geen baat.
Hij huwde 19 Aug. 1886 Susanna Christina Maria Anthonia Luden, geb. 8 Mei 1857, overl. 5 Dec. 1920, bij wie hij 3 zonen en 3 dochters had.
Zie een artikel in het Mengelwerk achter het Utrechtsch Jaarboekje voor 1912, blz. XI, door J.F. de Beaufort.
Ramaer