In 1795 werd hij door de fransche regeering benoemd tot conservator van de handschriften van Vlaanderen en van Brabant. In 1797 werd hij in het departement Escaut gekozen tot lid van het fransche Wetgevend lichaam. In 1802 werd hij in plaats daarvan lid van het Tribunaat, dat in 1808 werd opgeheven wegens de oppositie tegen de draconische maatregelen van den Keizer. In dat jaar werd hij benoemd tot directeur der universitaire boekerij te Brussel en in 1812 tevens tot bibliothecaris der boekerij van de hertogen van Bourgondië aldaar. Te zamen werden deze later de brusselsche Koninklijke bibliotheek.
Na de occupatie van de Zuidelijke Nederlanden door de verbonden mogendheden behield hij slechts het ambt van conservator der handschriften. Bij de vorming van het vereenigd koninkrijk werd hij 1 Sept. 1815 benoemd tot griffier der Tweede Kamer, maar het afwisselend een jaar te 's Gravenhage en een jaar te Brussel wonen beviel hem zeer slecht en hij was bovendien geheel een man van diepgaande studie, zoodat hij verheugd was toen hij 28 Oct. 1817 benoemd werd tot permanent secretaris van de brusselsche Academie van wetenschappen en schoone kunsten. Hij vroeg nu als griffier ontslag, dat hem door de Kamer eervol verleend werd en ging te Gent wonen. Op 4 Juni 1821 werd hij door de Staten van Oost-Vlaanderen tot lid der Tweede Kamer gekozen. Hij heeft daarin tot de scheiding in Oct. 1830 zitting gehad, maar heeft anders dan als rapporteur nooit het woord gevoerd; toch had hij door zijn geleerdheid veel invloed. Hij stemde meestal met de noordelijke leden. In Juli 1829 werd hij lid der commissie voor de tentoonstelling, die in 1830 te Gent gehouden is. Na den opstand heeft hij geen openbaar ambt meer bekleed.
Hij stichtte uit zijn particuliere middelen te Gent een plantentuin, een teeken-academie en een openbare boekerij. Hij heeft die alle aan de stad Gent gelegateerd. Zijn boeken en handschriften liet hij aan den belgischen staat na.
Hij leverde een aantal charters voor de uitgaaf van P. d' Oudegherst, Annales de Flandre, in 1789 opnieuw door Lesbroussart te Gent uitgegeven.
Hij werd correspondent van de 2e klasse (letteren en geschiedenis) van het Koninklijk nederlandsch instituut 27 Febr. 1809, lid van die klasse 22 Mei 1816 en 3 Juli 1816 lid van de brusselsche akademie bovengenoemd. Hij werd in 1815 lid van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem. Verder was hij lid van tallooze wetenschappelijke vereenigingen in binnen- en buitenland.
Hij had verschillende plannen tot het schrijven van werken, o.a. over den schrijver van de Imitatio Christi, over de uitvinding der boekdrukkunst enz., maar er is niet van gekomen.
Hij was ongehuwd.
Zijn portret is gelithografeerd door Baugniet (in Messager V, 54) en door Pinnoy, gegraveerd door Ch. Onghena (in Messager 1844, 285) en door een onbekende.
Ramaer