men, om zooveel mogelijk de weverij in stand te houden, waaraan uiteraard vele moeilijkheden waren verbonden. Ze kostte hem, te onbaatzuchtig en te idealistisch werkgever, jaar op jaar meer geld, de afname van gaas, dat, blauw gekleurd, indertijd als kappengaas voor de mutsen der noordhollandsche boerinnen zeer in trek was, werd geregeld minder, zoodat de aloude tak van industrie welhaast ‘uitgebloeid’ raakte. Toen in 1880 zijn eenige jongen, leerling op het gymnasium, stierf en hij geheel vereenzaamd was - zijn vrouw en eenig dochtertje waren hem reeds vroeger ontvallen - zocht hij verpoozing in zijn lievelingsstudie. In 1868 had de Mij. der Nederl. Letterk. te Leiden en in 1869 het Histor. Genootschap te Utrecht hem tot lid verkozen. Tot degelijk letterkundigen arbeid, zooals hij voornemens was met een werk over ‘Betje Wolff en haren tijd’ voelde hij zich wegens wankelende gezondheid niet meer in staat; hij beperkte zich tot een boekje Van en over Betje Wolff, geb. Bekker (Haarlem 1884), waarin brieven en stukken naar een H.S., dat hij vond onder de talrijke familiepapieren van zijn overleden oom Daniël Theodore Huet, die ze gebundeld had met het opschrift ‘Brieven van Betje Wolff en Aagje Deken aan mijne Moeder’. Ook was het hem een welkome afleiding, tot lid en voorzitter van Commissies van toezicht op het openbaar onderwijs, van de Kamer van koophandel, tot secretaris van het bestuur van het in 1883 ingestelde Schuurman Schimmel van Outeren-fonds en in 1880 tot lid van den Gemeenteraad te worden verkozen. Vele teleurstellingen, veelal het gevolg van verloren evenwicht, deden hem echter in 1890 zijn lidmaatschap van
den raad neerleggen en bedanken als voorzitter van de Kamer van koophandel, omdat zijn overtuiging was, dat het nutteloos zou zijn langer zitting te houden. Zoo lang mogelijk hield hij het secretariaat van bovengenoemd fonds aan, daar het hem in staat stelde, onvermogende intellectueelen, die hij gaarne met voorlichting en lessen voorthielp, ook financieel te steunen. Den 10. Nov. 1902 bezweek H. na lang lijden aan suikerziekte. Het laatst schreef hij Een blik op de sijden-builgaasweverij in Haarlem dd. 17 Dec. 1897. Gallandat Huet trouwde 28 Juli 1864 met zijn nicht Françoise Esther Huet uit Haarlem, geb. 27 Febr. 1839. Zij overl. 16 Mei 1867. Hun twee kinderen overleden zeer jong: Walthera Charlotta, geb. 6 Aug. 1865, reeds den 3en Nov. 1868 en Pierre Gédéon, geb. 9 Oct. 1866, den 6den Sept. 1880.
Zie: Jaarboekje voor Haarlem (1903) VII-XI.
R. Zuidema