[Heenvliet, Jan van (1)]
HEENVLIET (Jan van) (1), ridder, heer van Kattendijke, Stavenisse en Hindeloopen, geb. omstreeks 1360, overl. tusschen 1408 en 1411, zoon van Jan en van Alyd van Borsselen.
Hij werd 19 Apr. 1387 door hertog Albrecht verlijd met zeker ambacht in Zuid-Beveland (Kattendijke), hem aangekomen door den dood van Jan van Kattendijke, door afstand van zijn moeder Alida van Borsselen, vrouwe van Kruiningen (van Mieris, III, 472). 28 Mrt. 1396 koopt Jan v.H. van den hertog het land van Stavenisse en hetgeen heer Brusteyn van Herwijnen bezeten had; de hertog geeft aan de bewoners van Stavenisse vrijheid van tollen en andere voorrechten (van Mieris, III, 657). 11 Oct. 1404 beveelt en machtigt hertog Albrecht heer J.v.H. om de uitgorzen gelegen voor Stavenisse, geheten Kempe's hofstede en Zuidmoer, die hem en Albrecht van Arnemuiden, zijn mededeeler, toebehooren, uit te geven en te bedijken (Reg. II Hert. Albr. fol. 62 vo., Rijksarchief). In 1407 bevestigde hertog Willem dezen aankoop en geeft 27 Oct. van dat jaar aan Jan v.H.v. Kattendijke, die de ambachtsheerlijkheid van Stavenisse bezat, de hooge en lage heerlijkheid daarvan (van Mieris, IV, 88).
In 1396 maakte Jan v.H. den eersten tocht naar Friesland mede; volgens het Wapenboek van Lion voerde hij in rood een aanzienden leeuw met een blanco schildje op de borst. Bij den tweeden tocht in 1398 wordt hij vermeld als baljuw van Amstelland, Waterland en de Zeevang en speelt een belangrijke rol. Met Gerrit van Egmond, baljuw van Medemblik, wordt hij tot admiraal der hertogelijke vloot benoemd, met bevel de Friezen afbreuk te doen op den stroom en in de zee, met dit voorbehoud, dat zij den hertog alle landen, sloten en heerlijkheden die zij bemachtigen, zullen overleveren (Schwartzenberg, Charterboek I, 267; E. Verwijs, De Oorlogen tegen de Friezen, p. LXIII, LXXVI). Dit is de eerste maal in 's lands historie dat de titel van admiraal werd verleend: de aanstelling was tijdelijk en slechts voor één tocht of expeditie bedoeld (de Jonge, Gesch. Ned. Zeew. I, 49-52). Einde Oct. of begin Nov. 1397 veroveren de beide admiraals Terschelling (Verwijs, p. LXVII). Ook den tocht van 1399 heeft Jan v.H. meegemaakt en 11 Mei van dat jaar werd hij door den hertog met Hindeloopen verlijd (a.v. 488, 522 en CVII).
Toen Jan van Arkel hertog Willem ontzegde en de burggraaf van Leiden 15 en 16 Juli 1405 namens den hertog de baanrotsen, ridders en knapen ter heirvaart opriep, moest ook Jan v.H. met 10 man voor zijn landsheer opkomen (van Mieris, IV, 20), terwijl hij ook 22 Oct. 1405 behoorde onder hen, die door den hertog voor Hagestein en Everstein werden opgeroepen (a.v. IV, 27, 28; Wagenaar, III, 371-375 en Bijvoegsels op W., 76-78). Boudijn en Floris van Borssele, broeders, kochten hun verplichtingen (40 man gedurende 6 weken) met geld af en 17 Aug. 1405 erkenden Dirk van Borssele, heer van Zulen, rentmeester van Bewesterschelde, en Jan v.H. heer van Kattendijke, maarschalk van Zeeland, dat zij deze gelden hadden ontvangen. In 1408 was J.v.H. door den hertog belast met het nazien der grafelijkerekeningen; hij teekende de rekening van den rentmeester van