[Heenvliet, Jan van (2)]
HEENVLIET (Jan van) (2), ridder, heer van Heenvliet en Capelle aan den IJsel, geb. omstreeks 1365, overl. na 1436, zoon van Hugo, hiervoor, en van Elisabeth van Polanen.
In 1395 kocht hij van Aleyd van Putten een uitgors, die hij in 1410 aan het door zijn vader gestichte regulierenklooster te Rugge schonk (van der Aa, Aardr. Wrb. X, 619). 5 April 1404 wordt hij door den hertog met de goederen van zijn overleden moeder El. van Polanen, vrouwe van Capelle, beleend (Reg. Nov. Vasall. fol. 4 vo., Rijksarch.).
In April 1405 wordt hij met zijn vader ter heirvaart tegen Arkel beschreven en ontboden te Vianen en 22 Oct. 1405 met den zelfden opgeroepen voor Hagestein en Everstein (van Mieris, IV, 13, 27, 28). 2 Nov. 1409 geeft hertog Willem hem vrijheid om leengoederen, die hij onder het ambacht van de Lier heeft liggen, te verkoopen, om de nagelaten schulden van zijn vader te betalen (Reg. Nov. Vasall. fol. 61). Hij belooft met andere edelen 15 Aug. 1416 aan hertog Willem diens dochter Jacoba als landsvrouwe te zullen erkennen (van Mieris, IV, 385); in 1418 koopt hij van zijn neef Zweder (zie hierna) het slot Blijdesteijn onder Heenvliet tegen een lijftocht (van Gouthoeven). Of hij Jacoba gewichtige diensten heeft bewezen is tot heden onbekend, maar 18 Febr. 1436 consenteert hertog Philips van Bourgondië aan hem, wegens ziekte en ouderdom, dat hij met zijn onderzaten vrij zal mogen wonen in het land van Voorne en onbeschadigd zitten, gedurende de ‘veede’ tusschen Philips en diens nicht van Brabant (Reg. comm. B.R. 1425-27, fol. 91 vo., Rijksarch.).
In 1393 huwde hij met Heylwijf van Borselen, dochter van Raes en van een tot heden onbekende moeder. Hij liet bij deze echtgenoote alleen een dochter Elizabeth (dl. VI, kol. 739) na, die het geestelijk gewaad aantrok, zoo dat zijn goederen op zijn zuster Lijsbet, gehuwd met een lid van het geslacht van Cruyningen, overgingen.
Zie: J.W. des Tombe in Navorscher (1904), 634, 635; Mdbl. Ned. Leeuw XLV, 335.
Regt