[Heemskerck, Gerrit van (3)]
HEEMSKERCK (Gerrit van) (3), ridder, geb. omstr. 1300, overl. 1358, zoon van Gerrit (2) hiervoor, en van diens eerste vrouw (?) Ada.
Hij was heer van Oosthuizen enz. en veroorloofde in 1334 aan de bevolking van Drei (waaronder hier Oosthuizen zal moeten worden begrepen) hun land, de Hobrederkoog, te omgeven met een zomerdijk. In 1338 komt hij als ridder voor en tevens als baljuw van Amstelland. Dit was hij niet meer in 1350, daar dan zijn jongere broeder Hendrik als zoodanig wordt vermeld. In 1346 en 1347 was hij baljuw van Rijnland. In 1350 was hij een van de edelen die aan graaf Willem hun bescherming toezegden tegenover de helpers van Margaretha en behoorde hij dus tot de kabeljauwsche partij. Dat hij een man van aanzien was, blijkt daaruit dat hij in 1351 met den abt van Egmond, den heer van Egmond en eenige andere, ongenoemde edelen, in gezantschap naar Engeland ging om Machteld, dochter van Hendrik hertog van Lancaster, voor Willem van Beieren, graaf van Holland, ten huwelijk te vragen. In de woelige dagen van den strijd tusschen Willem en Margaretha geraakte Dirk van Brederode in de macht van G.v.H. en werd op het kasteel Heemskerk in gevangenschap gehouden. In Juli 1354 werd D.v.B. voor drie maanden op vrije voeten gesteld, doch hij moest op zware boete beloven ‘weder in te comen, levende of dood’. Doch nadat de verloftijd door den graaf was verlengd, heeft G.v.H. toch de boete van 20.000 oude schilden niet ontvangen, daar spoedig daarna de verzoening tusschen moeder en zoon plaats had, bij welke gelegenheid alle wederzijdsche gevangenen in vrijheid werden gesteld. Hij heeft de zegepraal der hoeksche partij, na het optreden van hertog Albrecht, niet, of slechts zeer kort mogen beleven, daar hij in 1358 overleed, zijn goederen nalatende aan zijn zoon Wouter, die volgt.
Zie: H.J. Koenen in Wapenheraut VII, 240-244, 293-294.
Regt