en door den Souvereinen Vorst 1 Dec. 1814 benoemd tot lid der Provinciale staten van Gelderland voor de eigenerfden. Bij de vorming der kiesdistricten werd hij aan Groenloo toegewezen. Op 2 Dec. 1815 werd hij niet tot een der drie burgemeesters van Zutfen benoemd, omdat hij op het buitengoed de Wierse onder Vorden ging wonen.
Op 27 Nov. 1817 werd hij benoemd tot commissaris in het district Borkeloo. In Nov. 1825 werd hem bovendien het district Deutekom opgedragen.
Op 1 Juni 1818 bij zijn periodieke aftreding als lid der Staten werd hij niet door de eigenerfden van Borkeloo, maar door die van het district Zutfen herkozen.
Hij verkreeg op zijn verzoek 6 Aug. 1837 eervol ontslag als commissaris der districten Borkeloo en Deutekom en werd, na verzocht te hebben bij zijn aftreding niet herkozen te worden, 1 Juni 1839 vervangen als statenlid.
Hij huwde 8 Febr. 1781 Margaretha Schimmelpenninck van der Oye, geb. 14 Oct. 1760, overl. 1 Nov. 1840, bij wie hij 7 kinderen had.
Ramaer