universiteit van Heidelberg. Kort daarna moet hij zijn ingetreden bij de kartuizers van Monnikhuizen, waar hij ook als monnik is geprofest. Reeds spoedig werd hij in de orde van Sint Bruno tot een bestuursambt geroepen. In de jaren 1418-24 was hij n.l. prior van het kartuizerklooster Johannisberg bij Freiburg i. Br. Van 1418 tot 1422 was hij convisitator der ordeprovincie van den Rijn, en van 1422 tot 1426 eerste visitator van dit ressort. Na den dood van Alphardus de Hollandia op 14 Aug. 1424 (dl. VII, kol. 616 vermeldt abusievelijk 1422 als sterfjaar) verwisselde hij het prioraat van Johannisberg met dat van Monnikhuizen bij Arnhem. Hij was in het voorjaar van 1426 aanwezig op het generaal kapittel der orde in de Grande Chartreuse. Daar de vermoeiende visitatiereizen te veel van zijn krachten vergden, verkreeg hij daar ontheffing uit het ambt van visitator der Rijnprovincie. Albertus Buer (dl. II, kol. 272), prior te Utrecht, werd tegelijkertijd aangewezen als zijn opvolger in dit officie, terwijl men voorts beval, dat Henricus de Hassia op zijn terugreis naar Monnikhuizen met zijn opvolger de kloosters van Bern, Bazel, Freiburg i. Br., Straatsburg en Mainz zou visiteeren. Na in Arnhem te zijn teruggekeerd was hij weldra ook niet meer in staat het prioraat te bekleeden, zoodat hij thans ook daarvan werd ontheven. Waarschijnlijk in het begin van 1427 nam Albertus Buer het bestuur van Monnikhuizen van hem over. Het generaal kapittel droeg in het voorjaar van 1427 aan den leekenbroeder Anselmus uit het klooster bij Freiburg i. Br. op om Henricus de Hassia tijdens zijn ziekte te verplegen. Eenige maanden later is hij gestorven en te Monnikhuizen begraven.
De naam ‘Henricus de Hassia’ heeft bij alle schrijvers tot verwarring aanleiding gegeven. Wat is namelijk het geval? Er zijn twee tijdgenooten van den arnhemschen prior geweest, die denzelfden naam droegen. Nog begrijpelijker is deze verwarring, omdat een van hen eveneens niet alleen kartuizer is geweest, maar ook prior van het klooster bij Freiburg i. Br. (aldaar overl. 6 Sept. 1412). Het meest is de arnhemsche prior echter verward met ‘Henricus de Hassia (seu de Langenstein)’ of ‘Henricus de Hembueche de Hassia’, die in de jaren 1363-83 aan de parijsche universiteit heeft verbleven, en die van 1384 tot aan zijn dood (1397) aan de universiteit te Weenen heeft gedoceerd. De geschriften van dezen naamgenoot zijn zeer verspreid. Men vindt ze in bijna alle verzamelingen van handschriften uit de late middeleeuwen.
Ook de arnhemsche prior is als auteur werkzaam geweest, vermoedelijk vooral in zijn heidelbergschen tijd. Petreïus, de kartuizer-bibliograaf uit het begin der zeventiende eeuw, schrijft een achttal tractaten aan hem toe. Ook Trithemius vermeldt hem als auteur van zeven der voorbedoelde tractaten ‘et quaedam alia’.
Hartwig stelt in zijn monographie van Henricus de Langenstein drie tractaten op naam van den arnhemschen prior, n.l.: 1. Summa de Reipublica (waarvan een hs. in de univ.-bibl. te Heidelberg); 2. De clavibus seu de confessione (waarvan een codex Tirnsteinensis d.d. 1414 te Augsburg) (Inc.: ‘Tibi dabo claves regni coelorum, etc.’); 3. Ad cognoscendum differentiam inter peccatum mortale et veniale (waarvan een hs. te Berlijn). Voorts somt hij nog eenige dubia op.
Zie: H. Keussen, Die Matrikel der Universität Köln 1389 bis 1559 I (Bonn 1892), 13, 55, 73; Gustave Toepke, Die Matrikel der Universi-