de eerste plaatsvervanger de benoeming niet aannamen, had hij kunnen optreden, maar ook hij bedankte met het oog op zijn zaken. Hij was degene onder allen, die na den tweeden staatsgreep van 12 Juni 1798 voor lid van het Uitvoerend bewind in aanmerking kwam, degene die zoowel in de Tweede Kamer, die 15 candidaten koos, als in de Eerste Kamer, die daaruit de 5 leden koos, die het land zouden regeeren, de meeste stemmen verkreeg. Hoewel schoorvoetend, nam hij de benoeming aan en verhuisde naar den Haag. Op 21 Aug. 1798 aanvaardde hij dit hooge ambt. Er was bepaald, dat 1 Aug. van elk jaar een lid zou aftreden, dat niet herkiesbaar was dan na eenige jaren, en het lot bepaalde dat hij 1 Aug. 1799 moest altreden. Hij ging dus weder te Amsterdam wonen, waar hij zijn verdere leven gebleven is, en ging weder in de firma Kuyper.
Nog eenmaal nam hij een openbare betrekking aan, toen hij 1 Mrt. 1804 tot lid van het Wetgevend lichaam voor het departement Holland gekozen werd. Toen de raadpensionaris Schimmelpenninck 6 Mei 1805 de leden van een beperkt Wetgevend lichaam benoemde, was hij daar niet bij. Ondertusschen waren zijn zaken door de slechte tijden achteruitgegaan en solliciteerde hij daarom naar een rijksbetrekking. Op 23 Jan. 1806 werd hij benoemd tot ontvanger van het zegel op de akten en patenten te Amsterdam. Door Napoleon werd hij 4 Jan. 1811 benoemd tot ontvanger van het registratierecht voor het departement Zuiderzee en régisseur van de tabak. Na onze bevrijding werd hij hoofdontvanger der registratie en domeinen voor het noorderkwartier van Noord-Holland en voor Utrecht.
Hij was een vrij goed dichter. Omstreeks 1787 werd hem een eereprijs voor een gedicht De lof der vaderlandsche zeevaart toegekend. In 1785 verscheen een gedicht Aan mijne ... landgenooten en medeburgers ... van Hillegom ... voorstanders van den wapenhandel.. In 1788 gaf hij een vertaling in dichtmaat uit van: Abraham en Isaäc, godsdienstig schouwspel, n.h. Hoogd. van J.C. Lavater.
Hij huwde 27 Juli 1779 Wijntje Vos, bij wie hij een zoon en 2 dochters had. De jongste dochter was gehuwd met Gogel (dl. VII, kol. 480).
Ramaer