[Hasselt, Mr. Johan François Barthold van]
HASSELT (Mr. Johan François Barthold van), geb. te Zutfen 23 Mei 1811, overl. te Brummen 19 Juli 1891, was de zoon van Jacob Adriaan van Hasselt en Anna Phillippina Carolina Frederika Robbertina van Heeckeren.
Hij werd 30 Mrt. 1830 te Leiden als student ingeschreven en deed daar 10 Apr. 1831 candidaatsexamen, ging toen eenigen tijd onder de wapenen en maakte den Tiendaagschen veldtocht mede, maar ging toen naar Utrecht over, waar hij 20 Sept. 1831 als student werd ingeschreven en waar hij 15 Apr. 1834 in de rechten promoveerde op stellingen.
Hij zette zich als advocaat te Zutfen neder en werd 7 Apr. 1842 tot kantonrechter te Apeldoorn benoemd. Hij vestigde zich toen op huize Empe onder Brummen, maar ging later voor de opvoeding zijner kinderen weder te Zutfen wonen. Echter hield hij steeds te Brummen zijn domicilie.
Hij werd in het kiesdistrict Apeldoorn-Brummen 19 Oct. 1843 door de eigenerfden tot lid der Provinciale staten van Gelderland gekozen, maar na de invoering der provinciale wet was er in Sept. 1850 geen district, waar hij herkozen werd.
Met Staring (dl. I, kol. 1490) en twee anderen heeft hij in Mrt. 1851 de gebouwen en terreinen van de opgeheven koninklijke stoeterij te Borkeloo overgenomen ten einde daar een landbouwschool te stichten. Door tegenwerking is hiervan niet gekomen en de door hen gesloten overeenkomst dienaangaande is 13 Juni 1853 ontbonden.
Op 9 Sept. 1851 werd hij tot lid van den gemeenteraad van Brummen en op 10 Mei 1853 opnieuw, nu in het district Voorst, tot lid der Staten gekozen. Op 2 Juli 1856 kozen zijn medeleden hem tot lid van Gedeputeerde staten. Hij verkreeg toen ontslag als kantonrechter en nam ontslag als raadslid. In Juni 1867 nam hij ontslag als Gedeputeerde. Lid der Staten bleef hij totdat hij ook als zoodanig 26 Nov. 1887 ontslag nam.
Hij huwde 22 Aug. 1834 Justine Henriëtte Louise baronesse van Lynden tot Oldenaller, geb. 17 Jan. 1814, overl. 24 Oct. 1835, en 20 Juli 1838 jkvr. Margaretha Levina Hoeufft, geb. 11 Sept. 1813, overl. 26 Aug. 1873. Bij de eerste had hij een zoon, bij de tweede 2 zonen en 4 dochters. Een der zonen uit het tweede huwelijk komt voor dl. II, kol. 547.
Ramaer