orde. Hij werd nu als genie-officier belast met de reconstructie der vervallen vesting Nieuwpoort in West-Vlaanderen en vervolgens in 1822 tot eerstaanwezend ingenieur te Doornik benoemd.
In 1824 en 1825 vergezelde hij den Prins van Oranje, den lateren Willem II, op een reis naar Duitschland en Rusland. Na afloop dier reis werd hij belast met het herstel der vesting Meenen. Hij was daar op 10 Oct. 1830 nog in garnizoen, toen hij het verzoek van den Prins van Oranje ontving om bij hem te Antwerpen te komen. Hij voldeed daaraan en kreeg nu van prins Frederik bevel om zich naar Vlissingen te begeven. Hij vond dit te ver weg van Brussel, daar hij van het voorloopig bewind reeds een verzoek gekregen had om zich aan zijn zijde te scharen, en besloot 14 Oct. te deserteeren en zich bij dat bewind aan te melden. Den volgenden dag werd hij benoemd tot kolonel, op 31 Jan. 1831 tot brigade-generaal. Op 26 Febr. 1831 volgde zijn benoeming tot minister van oorlog, maar reeds 24 Mrt. d.a.v. verkreeg hij als zoodanig ontslag. Hij was zeer ontevreden over het congres, dat vele aangevraagde gelden voor het leger weigerde, terwijl de magazijnen ledig waren. Hij werd onmiddellijk tot directeur-generaal der genie benoemd.
Tijdens den Tiendaagschen veldtocht van 3 tot 12 Aug. 1831, was hij bij den stat van koning Leopold I. Ook hij heeft hier, waarschijnlijk omdat hij nimmer hoofd van een belangrijke afdeeling in oorlogstijd geweest was, niet tot maatregelen in het belang van België kunnen medewerken. Hij werd 12 Aug. door Leopold belast met het sluiten der overeenkomst, waardoor het leger, dat anders gevangen genomen ware, naar Mechelen kon aftrekken. De afspraak was, dat de belgische troepen tot den volgenden middag te Leuven zouden blijven. De generaal de Tiecken de Terhove hield zich daaraan niet, maar trok reeds den 12en af. Toen de generaal Goblet hem opmerkzaam maakte, dat dit niet was zooals het behoorde, zeide hij hem: ‘Fiche moi le camp, vous n'êtes qu'un traître’, altijd wanneer Niellon, die dit vermeldt, waarheid spreekt, hetgeen zeer onwaarschijnlijk is.
Op 31 Aug. 1831 werd Goblet tot lid der Kamer van volksvertegenwoordigers te Doornik gekozen. Hij toekende 14 Dec. d.a.v. namens de belgische regeering te Londen een verdrag, waarbij zij zich verbond, de vestingen Meenen, Atte, Bergen in Henegouwen, Philippeville en Marienbourg te ontmantelen.
Bij de periodieke verkiezingen van 1832 werd hij, als tot de liberale partij behoorende, te Doornik niet herkozen, maar enkele weken later te Brussel gekozen. Op 17 Sept. 1832 volgde zijn benoeming tot minister van Buitenlandsche Zaken. Van 18 Mei tot 12 Juli 1833 nam hij tegelijk tijdelijk het Ministerie van Oorlog waar.
Beide ministerschappen werden afgebroken toen hij op laatstgenoemden datum belast werd met een zending naar Londen, waar hij naast den gezant S. Vandeweijer als zoodanig optrad. Na afloop der onderhandelingen werd hij 27 Dec. 1833 tot gezant te Berlijn benoemd. Van Juli tot Dec. was zijn ministerschap door F. graaf de Mérode waargenomen; deze volgde hem nu op. Hij schijnt daar niet als gezant te zijn toegelaten, althans hij werd nu weder inspecteur der fortificatiën en der genie. Hij had ook ontslag genomen als Kamerlid. Als genie-officier ontwierp hij een verdedigingsstelsel tegen Nederland tusschen de Schelde en de Maas. Op 5 Juli 1835 werd hij benoemd tot luitenant-generaal. In 1837 werd hij benoemd tot gezant te Lissabon.