Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 290]
| |
Keulen in 1800. Hij was een zonderling en avontuurlijk man, over wien een menigte meer of minder geloofwaardige anecdoten in omloop zijn gebracht. Als luitenant in pruisischen dienst, wellicht bij de bezetting te Gelder, huwde hij in 1744 met Anna Elisabeth barones van Hondt, die eerst door hem was geschaakt. Zij was een dochter van Werner Wirich baron van Hondt (von Hundt zum Busch) en Johanna barones van Quadt-Wickerath, en bracht hem de heerlijkheid Tegelen, het kasteel Holtmühle en het huis Wambeek of Wambach aldaar en het huis de Puteick of Puttingh te Kessel (Lb.) (waarmede zij 12 Dec. 1747 werd beleend) ten huwelijk. Van hem wordt verder verteld, dat hij in den zevenjarigen oorlog dapper moegestreden heeft en negenmaal verwond zou zijn. Hij was een echte bonvivant, wiens grootste genoegen bestond in kostbare feestgelagen, waardoor hij zich tot de ooren in de schuld stak. De officieren van zijn regiment waren bijna dagelijks te gast op zijn kasteel, waar hij ook een tijdlang eigen cavalerie gehouden heeft. Ter afwisseling trok hij af en toe er op uit en reed vol glorie met zijn kleine compagnieën naar Cleef, Duisburg en zelfs naar Wesel. Wegens zijn vele schulden was hij gedwongen in 1749 zijn huis de Putting en de Pannekoel te verkoopen en wel aan Joannes Joseph van Wessem, raadsheer in het Hof van Gelder te Venlo. In 1752 trachtte hij het kasteel Tegelen bomvrij te maken en liet daarom het dak met geweldige aardmassa's bezwaren, doch een deel van het gebouw stortte door de belasting in, waarbij een metselaar uit Gelder onder de puinhoopen begraven werd. Hij liet ook de thans als zeldzaamheid gezochte 2 cleefsche stuiverstukken of Glasenepkes slaan, welke het jaartal 1755 dragen; waarschijnlijk diende dit jaartal slechts tot misleiding, en heeft het slaan geruimen tijd later plaats gehad. Hij geraakte meer en meer in schulden, voerde met zijn schuldeischers menigvuldige processen, terwijl zijn goederen langzamerhand in verval geraakten. Den 14. Febr. 1757 verkocht hij zijn goed Wambach met zijn ap- en dependentiën aan Willem Frederik baron d'Olne, heer tot Olne, Soumagne, Saint Hadelin en Baarlo. Het kasteel Holtmühle werd sedert 1771 niet meer bewoond. Als ‘Jonker van Glasenap’ zou hij zich dan op het tot den Daelerhof behoorende kasteeltje bij Dülken teruggetrokken hebben, zonder echter zijn militaire beuzelarijen prijs te geven. In 1790 zag hij zich ten slotte genoodzaakt, volmacht te geven tot den verkoop van het kasteel Holtmühle. Zijn echtgenoote, die met hem in onmin leefde, werd bij de daaropvolgende overdracht van het goed aan Mr. Gerardus Everhardus Vos de Wael, raadsheer in het Hof van Justitie te Venlo (1784-95), bijgestaan door haar schoonzoon Adriaan Werner von Calecum-Lohausen, gehuwd met haar dochter Helena Louisa Francisca van Glasenap. Ten slotte zou Glasenap geheel in armoede geraakt zijn, als zijn koetsier niet voor hem was gaan bedelen. Na zulk een veelbewogen leven vond hij eindelijk als zieke landlooper opname in een keulsch armenhuis, waar hij in 1800 op 83-jarigen leeftijd overleed. Zie: G. Peeters, Chronologische beschrijving van Tegelen in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XIII (1876), 62-63; H. de l' Escaille, Genealogie Hundt in Publ. (als voren) XXXIII (1896-97), 354; A.G.C. van Duyl, Lijst der vroegere bezitters van het adellijke huis Holtmühle te Tegelen in Maasgouw (1888), 34; A.F. van Beurden, De wilde baron | |
[pagina 291]
| |
in Limburg's Jaarboek XIX, 2de afl. (1913), 78-89; Johann Finken, Geschichte der Stadt Kaldenkirchen, 46; Ritter, Das Jülicher land, 459; J. Verzijl, Het kasteel Holtmühle te Tegelen en zijn bewoners in Nedermaas Dec. 1929, 52-54; J. Deilmann, Geschichte des Amtes Brüggen (Süchteln 1930) II, 66-67; J. Verzijl, Adellijke huizingen in Limburg, Het Huis Wambach te Tegelen in N. Venlosche Cour. 5 Apr. 1932. Verzijl |
|