speciale studie van de oostersche geneeskunde. Het overlijden van Gerbrandt Anslo in 1643 was voor hem een zware slag: daardoor moest hij afzien van een reis door Arabië, Perzië, Abessinië en Egypte, welke hij door diens steun zou hebben ondernomen. Door bemiddeling van Ger. Vossius trachtte hij zich daarop bij de bewindhebbers der O.I. Compagnie aan te bevelen, ten einde in hun dienst Perzië te bereizen. Tot een reis door dit land schijnt het dan ook werkelijk gekomen te zijn. Voor de oostersche wetenschap schijnen Gentius' studiën in het Oosten echter niet van groote beteekenis geweest te zijn. Na een zevenjarig verblijf in deze streken keerde Gentius in 1648 via Venetië, Neurenberg en Hamburg naar Amsterdam terug. Hier gaf hij uit met perzischen tekst: Musladini Sadi, Rosarium politicum, sive amoenum sortis humanae theatrum, de Persico in Latinum versum necessariisque notis illustratum (Amstelaed. 1651) en met hebr. en lat. tekst: R. Schelomo ben Virga (fil. Jehuda), Historia Judaica, en Maimonides, Canones ethici (ibid. 1651). Op 11 Sept. 1654 verzocht Gentius octrooi op de uitgave van eerstgenoemd boek (uit dit verzoekschrift blijkt dat hij toentertijd vertoefde ten huize van den amsterdamschen rector Adrianus Junius). Dit octrooi werd door de Staten van Holland verleend en de inmiddels verschenen hollandsche vertaling van het boek door A d. Olearius, Perssiaansche Roosengaard (1654) in beslag genomen. Twee jaar later verscheen te Amsterdam een herdruk van Gentius' vertaling zonder den perzischen tekst; het voorwoord is geschreven ‘in hortis Dn. Doct. Verlanii’ (1655), vgl. art. Joh. Verlaen in dit dl. Een 3e druk verscheen nog te Amsterdam in 1687 (met titelblad 1680).
Gentius had het Rosariun politicum in 1651 opgedragen aan keurvorst Johan George II van Saksen, die den schrijver vereerde met een jaarlijksche toelage van 600 thaler. In 1655 vertrok Gentius uit Amsterdam en begaf hij zich naar Dresden, waar hij van den keurvorst den titel van raad ontving. Naar Holland teruggezonden om een tweede reis naar de Levant te ondernemen, slaagde Gentius hierin niet, waarop hij naar Saksen terugkeerde. Hij vergezelde vervolgens den keurvorst als secretaris naar Frankfort am Main, waar de verkiezing van den Keizer moest plaats vinden (1657). Hier antwoordde hij den turkschen gezant, die keizer Leopold met zijn benoeming had gelukgewenscht, in de turksche taal. Gentius werd ook door den keurvorst dikwijls als tolk gebruikt bij gesprekken en onderhandelingen met vreemde gezanten, omdat hij ook groote kennis bezat van de latijnsche, fransche en italiaansche talen. In 1659 bevond hij zich met een diplomatieke zending te Weenen, in 1664 te Regensburg. Daarna woonde hij op zijn bezitting Glynich bij Halle, hoewel hij nog meerdere diplomatieke zendingen vervulde. Nog in 1677 werd hij door den keurvorst van Brandenburg naar het kamp voor Stettin geroepen om met de tartaarsche gezanten te onderhandelen. Later taande zijn gelukszon. Hij verhuisde van Berlijn naar Freyburg en stierf in volstrekte armoede.
Zijn leven werd beschreven door August Beyer in Historia vitae, fatorum atque meritorum Georgii Gentii (1733).
Zie: C.G. Jöcher, Allg. Gelehrten-Lexicon II (1750), 925; Vossii et clarorum virorum ad eum epistolae II (1691), 300; Album stud. (Leiden); K. Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel I, 406, 410; Briefwisseling Huygens III, 462, 482; Kleerkooper-