veertigtal jongelieden uit de eerste standen voor de academie opleidde.
Zijn eigenlijke beteekenis ligt echter in zijn frieschnationale denkbeelden en in de stichting van het Selskip tor Fryske tael- en skriftenkennisse, in verbinding met Harmen Sytstra en J. van Loon (1844). Hij kwam daartoe onder invloed van Byron's en Hofmann von Fallersleben's vrijheidsideeën. Als opstandig jong liberalist, die een vurig belijder was van Thorbecke's staatkundige gedachten, had hij geen vrede met het streven van het Friesch Genootschap, en achtte hij een zelfstandige actie gewenscht. Kenmerkend was voor dezen kring het gebruik van het Friesch als cultureele taal in het algemeen en als brieftaal in het bijzonder. Zijn eerste dichterlijke proeven gaf hij in Foarjiersblomkes, of ytlike Minnerymkes (Dokkum 1840) en met H. Sytstra Friesche Sankjes (1842). Het orgaan van het Nieuwe Selskip was Iduna, dat hij met Sytstra redigeerde en van vele letterkundige en folkloristische bijdragen voorzag. Ook was hij van 1856-62 redacteur van den Frieschen Volksalmanak. Hij hielp in 1853 Waling Dijkstra voor de nieuwe uitgave van Gijsbert Japiks Fryske Rymlerije, schreef een voorwoord in de vierde uitgave van It Libben fen Aagtje IJsbrants (1861), bewerkte voor De Vrije Fries (dl. 8) een opstel over de handmerken in Friesland en vertaalde met D. Bouma Nieuwenhuis H.C. Andersen, Bazar eens Dichters (Gorinchem 1866). De Staten van Friesland benoemden hem in 1858 tot archivaris-bibliothecaris van Friesland. Zijn grootste verdienste bestaat wel hierin, dat hij zoowel de friesch nationale beweging, als de friesche filologie in internationaal verband heeft gezien, en op dit breede plan heeft ingesteld. Als zoodanig is hij een der groote dragers van de friesche gedachte geworden. Zijn schriftelijke nalatenschap, behelzende vele bouwstoffen voor een friesche
mythologie, en zijn minnebrieven berusten in de Provinciale bibliotheek te Leeuwarden.
Zie mijn Bodders yn de Fryske Striid (Boalsert 1926), 528 v.v. met portret en het Register; mijn opstellen: Tiede Roelof Dijkstra neffens syn minnebrieven in Frisia (1929), 117; In Frentsjerter Studinteklub in De Holder (1929), 152; J. Winkler, Hebel en Halbertsma en Tiede Dijkstra in Fr. Volksalmanak (1891); H. Sytstra, Ut de Briefwiksel fen T.R. Dijkstra en H.S. Sytstra in Swanneblommen (1921), 84-91; J. van Loon, T.R. Dijkstra in Fr. Volksalmanak (1863), 1-12; Catalogus zijner nagelaten boeken (Leeuwarden 1863); Verslagen van het Friesch Genootschap, en Catalogus der Provinciale Bibliotheek, V, 1783, 1828, 1861; mijn Stads- en Dorpskroniek van Friesland (Leeuwarden 1932), op Register; F. Braun, Karl Freiherr von Richthofen an Tiede Roelofs Dykstra in Germanisch-Romanische Monatschrift, Jahrg. XVI (1926), 310.
Wumkes