v.D. In 1620 werd hem als gecommitteerde van den Raad van State opgedragen den lijkstoet van den frieschen stadhouder te volgen. In 1621 resideerde hij te Menaldum. Zijn vrouw Frouck van Goslinga schonk hem elf kinderen. Men vindt ettelijke gedichten aan zijn nagedachtenis gewijd, en andere door Johannes Fungerus en Lieuwe van Aitzema aan hem opgedragen. Zijn naam komt voor in het album amicorum van Kunera van Douma met de spreuk: ‘Si Deus pro nobis, quis contra nos’.
Zijn door een onbekend kunstenaar geschilderd portret is in het bezit van den heer J.J. Wierts te Kampen.
Zie: Stamboek van den Frieschen Adel I, 158 vlg.; Vriemoet, Athenae Frisiacae, pag. XXIX vlg.; Winsemius, Chronyck van Friesland, 759, 764, 792, 886, 889, 904; Charterboek van Friesland IV, 522 vlg., 530 vlg., 768, 774, 789, 837, 1045 vlg.; Sminia, Nieuwe Naamlijst v. Grietmannen (Leeuw. 1837), 28 vlg.; Scheltema, Staatkundig Nederland I, 288 vlg.; Frisia Nobilis, 85 vlg.; De Vrije Fries VIII, 218; W.B.S. Boeles, De Franeker Hoogeschool I, 218, 219; G.A. Wumkes, Stads- en Dorpskroniek van Friesland (Leeuwarden 1930) I, 52.
Wumkes