[Doorn, jhr. Elisa Cornelis Unico van]
DOORN (jhr. Elisa Cornelis Unico van), geb. te Oosterwijk (Noord-Brabant) 13 Oct. 1799, overl. te Maarn 2 Aug. 1882, was de zoon van Jan Godard van Doorn en Laurentia Françoise Christine Verster de Balbian.
Hij ging in het vak der belastingen en was verscheidene jaren commies te Amsterdam. Hij werd in 1828 benoemd tot agent van het domein te Utrecht. Hij bleef dit ongeveer 25 jaren en burgerde daar in, hij verkreeg verscheidene ambten en muntte uit door ijver in het behartigen der hem toevertrouwde zaken.
In Oct. 1844 werd hij tot lid van den raad der stad Utrecht gekozen, maar deze verkiezing werd in Dec. ongeldig verklaard. In Oct. 1845 werd hij opnieuw gekozen. Op 12 Dec. 1848 werd hij in het kiesdistrict IJselstein tot lid der Tweede Kamer gekozen en 27 Aug. 1850 na de indeeling der districten volgens de kieswet werd hij in het dubbele district Utrecht herkozen. Bij de nieuwe verkiezingen ingevolge de gemeentewet voor den raad, nu niet van de stad, maar van de gemeente Utrecht, werd hij 9 Sept. 1851 herkozen. In de Tweede Kamer gold hij als financieele specialiteit.
Hij stelde 18 Apr. 1853 naar aanleiding van de beweging in het vaderland over een pauselijke allocutie, waarin het Protestantisme als heidendom werd gekenschetst, en van de invoering door den Paus van een aartsbisschop en 4 bisschoppen h.t.l. een motie voor, waarin bij de regeering op krachtige maatregelen bij den pauselijken stoel tegen een en ander werd aangedrongen. Zij werd met 40 tegen 12 stemmen, dus ook die van vele liberalen, aangenomen, alleen de Roomsch-Katholieken en anti-revolutionnairen en één liberaal stemden tegen. Van de Roomschen waren 7 afwezig.
Na de ontbinding der Tweede Kamer, doch vóór de daaruit voortvloeiende verkiezingen werd hij op 19 Apr. 1853 benoemd tot minister van Financiën en tevens tot waarnemend minister van hervormde en andere Eerediensten behalve de roomsch-katholieke.
Bij deze verkiezingen verzocht hij als zijn ambtgenooten, niet voor Kamerlid in aanmerking te komen.