den de nieuwe monniken Hendrik van Wttenhorst en beide partijen zonden gemachtigden naar Rome. De zaak bleef eenigen tijd slepende, maar eindelijk besliste de Paus ten voordeele van H.v.W.
Ogier trok zich daar weinig van aan. Hij was in het bezit van den kloosterschat en was zeer vrijgevig om met behulp daarvan vrienden onder de vorstelijke raden en hooge geestelijken te verwerven. Na eindelooze verwarring en hevige verbittering van weerszijden trof Ogier een schikking: hij bleef in het bezit van al het huisraad en zilverwerk van heer Jordaan, en ontving bovendien een jaargeld van abt H.v. Wttenhorst, groot ƒ 600. Hiermee was de twist beslecht. Echter, heel lang had Ogier geen genot van het verkregene: in 1509 was hij kindsch en heer Meinard Man was voor den abt naar Breda gegaan ‘om hem te regeeren’. Aldaar verto evende stierf abt H.v.W. en Meinard werd tot zijn opvolger gekozen.
Zie: J. Craandijk in Rotterd. Jaarb. II (1890), 99-101.
Regt