in West-IJselmonde en bepaalde dat H.B. ambacht ⅔ en O. ambacht ⅓ zou dragen in de jaarl. beden en de kosten van cogge en heirvaart (v. Mieris, Groot Charterb. I, 586). Op denzelfden dag geeft de graaf aan O.v.C. het recht van nakoop in zijn ambacht Cralingen, maar behoudt zich tevens zijn eigen rechten in het ambacht voor en neemt voor zich en zijn nakomelingen het recht van nakoop op den Heer (v.d. Bergh, Oork. boek, no. 1004). In een brief, dien O.v.C. 25 Nov. 1299 van de gravin en weduwe Elisabeth weet te verkrijgen, is de beperking, die de graaf er in had gevoegd, achterwege gebleven (Oork. boek, a.v., p. 455; v. Mieris, I, 586, 619). Heer Ogier, onder wien het ambacht Cralingen behoorlijk omschreven en gewaarborgde rechten verkreeg, terwijl de zaak der bedijking op vasten voet gevestigd en daardoor de veiligheid verzekerd werd, overleed in of kort voor 1300 en werd door een anderen Ogier als heer van Cralingen opgevolgd.
Deze Ogier (3), meer dan waarschijnlijk zijn zoon komt als knape voor 29 Nov. 1303, als Storm, heer Gilliszoon van Voorschoten de uitspraak over zijn vergrijpen aan den graaf verblijft en vraagt aan heer Kerstant van Raephorst, ridder, Oedgier uten Hoeke en Oedgier van Cralingen, knapen, deze oorkonde te bezegelen (v. Mieris, II, 37). Ongetwijfeld behooren de beschuldigde en de getuigen tot dezelfde familie. Laatstgenoemde Ogier is in 1314 ridder en heeft geschil met Dirk Boekel over de grensscheiding tusschen beider bezittingen, over het beheer der kerkegoederen en over het voorofferen in de kerk van Ouderschie, welk geschil 19 Mei 1314 door heer Jan van Beaumont wordt beslecht (Reg. Hannonensia, 53; Rott. Hist. bl. IIA, 570, 571). Den 31. Juli 1323 regelde graaf Willem III te Woudrichem de huwelijksvoorwaarden tusschen Rickaerde, dochter van O.v.C., ridder, en Jan de Snider, poorter te Dordrecht (maar als de graaf daarbij spreekt van ‘zijne nichte’ Rickaerde, is dit slechts als een hoffelijkheid op te vatten) (van Mieris, II, 321). Verder is deze O.v.C. ons niet voorgekomen. Wel verzocht het kapittel van S. Salvator als collator, 5 Aug. 1340, aan den aartsdiaken van Utrecht om heer Odger van Cralingen in het bezit te stellen van de kerk van Scherpenisse (Hannonensia, 271), maar deze zal een geestelijk persoon zijn geweest en ongetwijfeld een ander als de heer van Cralingen.
Ogier (3) van Cralingen is waarschijnlijk de broeder, anders de vader van Gillis (1), die hier voorgaat.
Tusschen 1247 en 1323 komen verschillende Ogier's voor: zij dragen den naam van van Wateringen, òf Utenhoeke, òf van Voorschoten (een heerlijkheid nabij Rotterdam) òf van Cralingen. Zij zijn niet altijd goed van elkaar te onderscheiden, maar blijkbaar behooren zij tot hetzelfde geslacht.
Zie: Rotterdamsche Historiebladen II A, 451-453, 562-574.
Regt