Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
Zuid-Holland was. Oorkonden, die zulks bevestigen, zijn tot nu toe niet bekend geworden. Maar vast staat dat H.v.C. tusschen 1244 en 1252 herhaaldelijk in gewichtige aangelegenheden voorkomt; zoo was hij getuige bij het verleenen van handvesten aan de steden Haarlem en Utrecht Floris den Voogd over verschillen wegens den (van den Bergh, Oork. boek, I, 223 en v. Mieris, Gr. Charterb. I, 228), en bij een verdrag van gravin Margaretha van Vlaanderen met Willem II 19 Mei 1250 (v. Mieris, a.v. I, 258) en in een uitspraak van heusdenschen tol 23 April 1252 (v. Mieris a.v. I, 265). In 1248 teekent hij tusschen Filips van Wassenaar en Dirk v. Teylingen; in 1250 wordt hij ridder genoemd en in 1252 was hij baljuw van geheel Holland ‘bij wiens rade al dese saken gheordineert sijn’. Hij stond dus hoog aangeschreven bij Willem II. Maar verder zwijgen de berichten. Vermoedelijk is hij dezelfde als een zekere Hugo, die in het Necrologium der Abdy van Egmond voorkomt als 7 Juni 1256 overleden en die een legaat van 6 schellingen 's jaars aan de abdij maakte. Een ander moet zijn geweest: Hugo van C., in 1280 tegenwoordig bij de blijde inkomste van heer Willem van Avesnes als bisschop van Kamerijk (v. Mieris I, 549) en die in 1296 tot de edelen behoorde, die graaf Jan uit Engeland afhaalden (Rotterd. Historiebl., afd. Kronyk, p. 24, op het jaar 1296). Het blijkt niet dat deze heer van Cralingen is geweest. Mogelijk stond de eerstgenoemde H.v.C. in nauwe verwantschap met Hugo van IJselmonde, die in 1190 als getuige met Floris van Voorne voorkomt (v.d. Bergh, Oork. boek I, 106, no. 171). Deze zal dezelfde zijn als H.v. IJ., genoemd in een brief van 1201, waarbij Walter van Egmond en Antonius van Gelmen zeker land, Albrandswaard, opdragen, aan de kerk van St. Marie te ter Does, bij Brugge, en wel tot heil van de zielen van ben en hun vrouwen, benevens tot heil der ziel van H.v. IJ. Zie: Rotterd. Historiebladen II, st. 1, p. 557-559. Regt |
|