[Cralingen, Gillis van (1)]
CRALINGEN (Gillis van) (1), wiens ouders heden nog niet met zekerheid blijken, was waarschijnlijk een zoon van Ogier (3) en werd omstr. 1300 geboren. Hij werd heer van Cralingen, bezat het slot Honingen en tal van kleinere goederen, die in de scheiding zijner nagelaten goederen in 1364 worden vermeld. In 1326 of 1330 wordt hij gerekend onder de ‘godshuysmannen’ (van Egmond) (van Mieris, II, 759). Misschien was dit wegens bezittingen in Abtsrecht, tusschen Delft en Kethel. In 1336 treedt hij meer op den voorgrond; hij wordt 20 Sept. van dat jaar door den graaf aangesteld tot rentmeester over de goederen van Dirk, burggraaf van Leiden, die oud en krank zijnde, zich ongeschikt bevond zelf zijn goed te beheeren en daarom 6 Mei 1336 het bestuur van zijn goed aan den graaf van Holland had toevertrouwd (v. Mieris, II, 577, 578, 587, 588). In 1338 is de oude burggraaf dood; wij vinden daarna G.v.C. van zijn post ontheven en misschien is hij toen met een ander ambt begiftigd, althans den 9. Maart 1338 komt hij voor als baljuw van Rijnland en Woerden (zie Alg. Ned. Familiebl. I, no. 90, p. 5). Hij schijnt al vrij spoedig daarna overleden te zijn.
Gillis v. Cralingen huwde, waarschijnlijk in 1331, met jkvr. Badeloge, dochter van Arend van Hodenpijl. Gillis tocht althans zijn vrouw 13 April 1331 aan de schutting in de Merwede, langs het ambacht van Cralingen, aan ¾ van het veer tusschen Cralingen en IJselmonde en aan 17 morgen lands in laatstgenoemde plaats (Reg. Hannonensia, 212) en deze lijftocht werd door graaf Willem in 1333 bevestigd (Reg. E.L. VI fol. 79 vo en E.L. IV fol. 62, Rijksarchief).
Uit dit huwelijk althans twee zoons: Ogier (4) en Willem, die beiden volgen.
Regt